Instellingen

1


Te dien dage

zal deze zang worden gezongen
   in het land van Juda:

wij hebben een sterke stad,
als redding zet hij in
   muren en schansen.

2


Doet open de poorten,-

laat binnenkomen het rechtvaardige volk
   dat de trouw heeft bewaard;

3


in gezindheid geschraagd

behoedt ge vrede en nog eens vrede;
ja, bij u is toevlucht!

4


Zoekt toevlucht bij de Ene,
   voor eens en altijd,-

want hij, de Ene,
is de rots der eeuwen.

5


Want hij heeft zuchtend ineen laten zakken
   die hoog waren gezeten,

een vesting onneembaar,-
hij vernedert haar,
   hij laat haar vallen ter aarde,

haar geraken tot in het stof.

6


Vertreden zal haar de voet,-

de voeten van de gebogene,
   de schreden van de geringen.

7


Voor de rechtvaardige is oprechtheid het pad,-

rechtuit gaat
het voetspoor van een rechtvaardige,
   gij effent het.

8


Ook op het pad van uw gerichten, o Ene,
   hebben wij gehoopt, op u,-

naar uw naam en uw gedachtenis
   is het verlangen van de ziel.

9


Met heel mijn ziel
   verlang ik naar u in de nacht,

ja, in de ochtend
   zoekt mijn geest in mij naar u;

want
zodra uw gerichten over de aarde gaan
zullen zij gerechtigheid leren,
   de bewoners der wereld.

10


Wordt een boosdoener begenadigd,

zal hij nooit gerechtigheid leren,
in het land van rechtvaardigheid
   sticht hij kwaad;

nooit zal hij zien de hoogheid van de Ene.
••

11

Ene, verheven is uw hand,
   maar zij aanschouwen niets;
schouwen zij wel dan schamen ze zich,
   om uw ijver voor de gemeente,

ja, het vuur voor uw tegenstanders
   zal hen verteren.

••

12

Ene,
uw rechtspraak is vrede voor ons,-
want ook al ónze daden
   hebt gij voor ons verricht.

13

Ene, God-over-ons,
andere heren dan gij hebben ons overheerst,-
alleen u, uw naam gedenken wij.

14


Eenmaal dood zullen zij niet herleven,

als schimmen zullen zij niet opstaan;
daarom hebt gij hen bezocht en hen verdelgd,
en doet ge elke gedachtenis
   aan hen teloorgaan.

15


Gij hebt aan het volk toegevoegd, Ene,

gij hebt aan het volk toegevoegd,
   u verheerlijkt,-

alle grenzen van het aardland verwijd.

16


ENE, in de benauwing zochten zij u,-

stortten een bezwerend gebed uit
toen uw kastijding over hen kwam.

17


Zoals een zwangere,
   als zij het baren nabij is,

wringt en schreeuwt in haar weeën,-
zó zijn wij geweest, vanwege uw aanschijn,
   o Ene!

18


Zwanger waren we, weeën hadden we

als het ware, maar baarden slechts wind:
wij brachten het land geen redding
en er vielen geen bewoners der wereld.

19


Mogen uw doden herleven,

moge ook mijn lijk opstaan!-
waakt op en jubelt, die woont in het stof,
want als dauw op verse groenten
   zal jouw dauw zijn,

en de aarde zal de schimmen hergeven.

20


Ga heen, gemeente van mij,
   kom aan in je binnenste kamers

en sluit je deuren achter je toe;
verberg je nog een klein ogenblik,-
   totdat het woeden voorbij is.

21


Want zie, de Ene
   trekt uit zijn woonstee naar buiten

om bezoeking te doen
   over de ongerechtigheid
   van de bewoners van het aardland;

onthullen zal de aarde haar stromen bloed,
ze zal niet langer bedekt houden
   wie op haar zijn vermoord!

••