Instellingen

1


Elihoe antwoordt

en zegt:

2


aanhoort, wijzen, mijn betoog,-

gij wetenden,
leent mij het oor!

3


Want het oor toetst het betoog,-

en het gehemelte
proeft het eten.

4


Wat recht is moeten wij ons kiezen,-

te weten komen met elkaar wat goed is.

5


Want Job heeft gezegd: ik sta in mijn recht,-

maar God houdt mijn recht ver weg!-

6


ondanks mijn recht lijd ik pijn,-

onheelbaar is mijn pijlwond,
en dat zonder misstap!

7


Wie is een kerel als Job,-

die spot indrinkt als water!

8


Op pad gegaan
   in gezelschap van aanstichters van leed,-

samen op weg
met mannen vol boosheid.

9


Want, heeft hij gezegd,

het baat een kerel niet,-
als hij welbehagen heeft
in God!

10


Daarom, mannen met een hart!,

aanhoort mij:
   verre is de Godheid van boosheid,

de Overmachtige van onheil!

11


Want het werk van een mens
   vergeldt hij aan hem,-

en zoals iemands pad is
doet hij hem ondervinden.

12


Nee waarlijk,

God kan geen boosdoener zijn,-
de Overmachtige
maakt het recht niet krom.

13


Wie heeft hem zijn aarde aanbevolen,-

wie heeft hem gesteld
over heel de wereld?

14


Als hij naar zich laat terugkeren zijn hart,-

zijn geest en zijn levensadem
bij zich verzamelt,

15


komt alle vlees tezamen om,-

Adam
keert tot stof terug.

16


Als je verstand hebt, hoor dan dit,-

leen je oor
aan het geluid van mijn betoog.

17


Zou hij die ons bestuurt het recht haten?-

of wil jij de geweldig Rechtvaardige
   boosaardig noemen?

18


Die tot de koning zegt: nietsnut!-

en ‘booswicht’
tot de edelen.

19


Die het aanschijn van vorsten niet opsiert,

de edelman niet herkent voor de pauper uit,-
want maaksel van zijn handen zijn zij allen.

20


In een oogwenk sterven zij, te halver nacht
   worden ze wakker geschud,
   de manschap, en gaan voorbij,-

een machtige doet hij wijken,-
en dat niet door iemands hand.

21


Want zijn ogen gaan over ieders wegen,-

al zijn schreden ziet hij aan.

22


Er is geen duisternis of schaduw des doods,-

waarin zich kunnen verbergen
de aanstichters van leed.

23


Want hij stelt voor de mens geen termijn vast,-

om tot God te gaan
in het gericht.

24


Hij ruïneert geweldigen zonder onderzoek,-

en doet anderen staan op hun plaats.

25


Zo is het:
   hij herkent hun dienstvaardigheden,-

op een nacht keert hij hen om
en worden zij vermalen.

26


Onder boosdoeners ranselt hij hen af,-

op een plaats waar allen het zien.

27


Daarom dat ze van achter hem
   zijn afgeweken,-

op al zijn wegen
sloegen ze geen acht,

28


zodat zij tot hem deden komen
   het schreeuwen van een arme,-

hij het schreien van gebogenen
hoorde.

29


Maar houdt hij zich stil,
   wie noemt hem de boosdoener,

verbergt hij zijn aanschijn,
   wie wijst hem terecht?-

boven volk en enkele mens tezamen staat hij,

30


hij maakt niet koning
   een mens die een losbol is

en een valstrik voor de gemeenschap.