Hij komt aan in het heiligdom; tot hem komen, als hij onderricht geeft, de heiligdomsoversten en de oudsten van de gemeenschap, en zij zeggen: met welk gezag doet u deze dingen en wie heeft u dat gezag gegeven?
Maar ten antwoord zegt Jezus tot hen: ik zal u ook één uitspraak vragen, en als ge me die zegt zal ook ík ú zeggen met welk gezag ik deze dingen doe:
25
de doop van Johannes,- vanwáár is die geweest?- van (de) hemel of van mensen uit? Zij hebben het met elkaar besproken, zeggend: als we zeggen ‘van hemel uit’ zal hij ons zeggen ‘waarom hebt ge hem dan niet geloofd?’
26
maar als we zeggen ‘van mensen uit’ vrezen we de schare, want allen houden ze Johannes voor een profeet!
27
Hun antwoord is dat ze tot Jezus zeggen: we weten het niet! Dan verklaart ook híj aan hen: evenmin zeg ík aan u met welk gezag ik deze dingen doe!
28
Wat dunkt u: een mens had twee kinderen; hij komt naar de eerste toe en zegt: kind, ga heen, werk heden in de wijngaard!
29
Ten antwoord zegt hij: ík (zal gaan), heer!– en hij gaat niet.
30
Hij komt tot de tweede en zegt evenzo; zijn antwoord is dat hij zegt: dat wil ik niet!– later krijgt hij spijt en gaat wél.
31
Wie van de twee heeft de wil van de vader gedaan? Ze zeggen: de laatste… Jezus zegt tot hen: amen is het, zeg ik u, dat de tollenaars en de hoeren u zullen voorgaan naar het koninkrijk van God!
32
Want Johannes kwam tot u op een weg van gerechtigheid en ge hebt hem niet geloofd; de tollenaars en de hoeren, die hebben hem geloofd!- gíj hebt dat gezien maar hebt later niet zo’n spijt gekregen. dat ge in hem zijt gaan geloven!