Instellingen

1


Wanneer ze Jeruzalem naderen,-

Betfage en Betanië
tegen de Olijfberg aan,
zendt hij twee van zijn leerlingen uit

2


en zegt tot hen:

gaat heen naar het dorp tegenover u,
en meteen als ge het binnentreedt
zult ge een veulen vinden, vastgebonden,
waarop nog niemand van de mensen
ooit gezeten heeft;
maakt het los en brengt het (hier);

3


en als iemand tot u zegt:

waarom doet ge dat?, zegt dan:
de heer heeft het nodig
en meteen zendt hij het weer hierheen!

4


Zij gaan weg en vinden een veulen

vastgebonden bij een deur,
buiten, op de ringweg,
en ze maken het los.

5


Ook hebben sommigen

die daar stonden te staan tot hen gezegd:
wat doet ge, het veulen losmaken?,

6


maar zij zeggen tot hen

zoals Jezus heeft gezegd,-
en zij láten hen.

7


Ze brengen het veulen bij Jezus,

en werpen hun klederen eroverheen;
dan gaat hij erop zitten.

8


Velen spreiden hun klederen uit

op de weg, anderen bladertakken
die ze van de akkers weg kappen.

9


En die aanvoerden en die volgden

hebben geschreeuwd: hosanna!-
gezegend hij die komt
in naam van de Heer (Ps. 118,25-26);

10


gezegend dat wat komt:

het koninkrijk van onze vader David;
hosanna in den hoge* Letterlijk: in de hoogsten.!

11


Hij komt aan in Jeruzalem,

in het heiligdom;
hij bekijkt alles rondom,
en als het al laat aan de tijd is
gaat hij de stad uit naar Betanië,
met de twaalf.