en zegt tot hen: gaat heen naar het dorp tegenover u, en meteen als ge het binnentreedt zult ge een veulen vinden, vastgebonden, waarop nog niemand van de mensen ooit gezeten heeft; maakt het los en brengt het (hier);
3
en als iemand tot u zegt: waarom doet ge dat?, zegt dan: de heer heeft het nodig en meteen zendt hij het weer hierheen!
4
Zij gaan weg en vinden een veulen vastgebonden bij een deur, buiten, op de ringweg, en ze maken het los.
5
Ook hebben sommigen die daar stonden te staan tot hen gezegd: wat doet ge, het veulen losmaken?,
6
maar zij zeggen tot hen zoals Jezus heeft gezegd,- en zij láten hen.
7
Ze brengen het veulen bij Jezus, en werpen hun klederen eroverheen; dan gaat hij erop zitten.
8
Velen spreiden hun klederen uit op de weg, anderen bladertakken die ze van de akkers weg kappen.
9
En die aanvoerden en die volgden hebben geschreeuwd: hosanna!- gezegend hij die komt in naam van de Heer (Ps. 118,25-26);
10
gezegend dat wat komt: het koninkrijk van onze vader David; hosanna in den hoge* Letterlijk: in de hoogsten.!
11
Hij komt aan in Jeruzalem, in het heiligdom; hij bekijkt alles rondom, en als het al laat aan de tijd is gaat hij de stad uit naar Betanië, met de twaalf.