1 | Jaagt de liefde na; streeft ook naar alles van de Geest, maar vooral dat ge moogt profeteren!
| |
2 | Want wie in een vreemde taal spreekt, spreekt niet tot de mensen maar tot God; want niemand hoort-en-verstaat hem, maar door de Geest spreekt hij verborgenheden uit.
| |
3 | Maar wie profeteert spreekt tot de mensen met opbouw, toeroeping en vertroosting.
| |
4 | Wie spreekt in een vreemde taal bouwt alleen zichzelf op, maar wie profeteert bouwt een vergadering op!
| |
5 | Ik wil wel dat gij allen spreekt in vreemde talen, maar liever dat ge profeteert; wie profeteert is groter dan wie spreekt in vreemde talen, behalve als hij het ook vertolkt, zodat de vergadering de opbouw ontvangt.
| |
6 | Nu dan, broeders-en-zusters, als ik tot u kom en spreek in vreemde talen, wat voor nut zal ik voor u hebben als ik niet tot u zal spreken óf met een openbaring óf met kennis óf met profetie óf met onderricht?
| |
7 | Het is als met de onbezielde dingen die geluid geven, hetzij fluit hetzij citer: als zij met hun klanken geen verschil te horen geven, hoe zal worden herkend wat er op de fluit wordt geblazen of wat er op de citer wordt gespeeld?
| |
8 | Want ook als de bazuin een onduidelijk geluid geeft, wie zal zich dan gereedmaken ten oorlog?
| |
9 | Zo ook gij: als ge door uw taal geen verstaanbaar woord te horen geeft, hoe zal worden gekend wat wordt gesproken?- want ge zult zijn als wie zomaar de lucht in praten!
| |
10 | Er zijn als het treft zovele soorten van stemmen in de wereld, en niets is stem-loos;
| |
11 | als ik dan de betekenis van de stem niet weet, zal ik voor wie spreekt een ‘barbaar’ zijn en wie spreekt een ‘barbaar’ voor mij!
| |
12 | Zo ook gij: nu ge ijveraars zijt voor de gaven van de Geest, moet ge voor de opbouw van de vergadering er naar zoeken dat ge daarin overvloedig wordt!
| |
13 | Laat daarom wie in een vreemde taal spreekt bidden dat hij ook kan vertolken!
| |
14 | Want als ik bid in een vreemde taal, bidt mijn geest, maar mijn verstand is vruchteloos.
| |
15 | Wat is er dan te doen? Ik zal bidden met de geest, maar ik zal ook bidden met het verstand; ik zal lofzingen met de geest, maar ook lofzingen met het verstand.
| |
16 | Want als je zegent in geestestaal,- hij die de plaats van een niet-ingewijde vervult, hoe zal hij het amen zeggen op je dankzegging, daar hij niet weet wat je zegt?
| |
17 | Want jij dankt God wel mooi maar de ander wordt niet opgebouwd!
| |
18 | Ik zeg God dank, meer dan u allen spreek ik in vreemde talen!
| |
19 | Maar in de vergadering wil ik liever vijf woorden spreken met mijn verstand om ook anderen iets te leren,- dan ontelbare woorden in een vreemde taal.
| |
20 | Broeders-en-zusters, weest met uw denken geen kinderen; nee, blijft gerust onmondig in het kwaad, maar weest met uw denken volwassen!
| |
21 | In de Wet staat geschreven: ‘door anderstaligen en door lippen van anderen zal ik spreken tot deze gemeenschap en zo zullen ze niet naar mij horen’
(Jes. 28,11-12 en Deut. 28,49), zegt de Heer.
| |
22 | Zodat de vreemde talen tot een teken zijn, niet voor wie geloven maar voor de ongelovigen, en de profetie is niet voor de ongelovigen maar voor wie geloven!
| |
23 | Als dan de hele vergadering samenkomt op één plaats, en allen spreken in vreemde talen, en er komen niet-ingewijden of ongelovigen binnen, zullen ze niet zeggen dat u gek bent?
| |
24 | Maar als allen profeteren en er komt een ongelovige of een niet-ingewijde binnen, dan wordt hij door allen weerlegd, en door allen geoordeeld;
| |
25 | de verborgenheden van zijn hart komen aan het licht, en zo zal hij neervallend op zijn aanschijn zich aan God onderwerpen, en verkondigen: ‘God is werkelijk in uw midden!’ (Zach. 8,23)
| |
26 | Wat staat er dan te doen, broeders-en-zusters? Wanneer ge samenkomt, heeft iedereen iets: een psalm, een onderrichting, een openbaring, een vreemde taal of vertolking: maar laat alles tot opbouw geschieden!
| |
27 | Als iemand in een vreemde taal spreekt, dan door twee of hoogstens drie, en om de beurt, en één moet er vertolken;
| |
28 | en als er geen vertolker is, laat men dan zwijgen in de vergadering en spreken voor zichzelf en voor God.
| |
29 | Van wie profeteren mogen er twee of drie spreken, en de anderen moeten het beoordelen.
| |
30 | Maar als aan een ander die daar zit iets wordt geopenbaard, moet de eerste zwijgen.
| |