Instellingen

1


Jaagt de liefde na;

streeft ook naar alles van de Geest,
maar vooral dat ge moogt profeteren!

2


Want wie in een vreemde taal spreekt,

spreekt niet tot de mensen maar tot God;
want niemand hoort-en-verstaat hem,
maar door de Geest
spreekt hij verborgenheden uit.

3


Maar wie profeteert spreekt tot

de mensen met opbouw,
toeroeping en vertroosting.

4


Wie spreekt in een vreemde taal

bouwt alleen zichzelf op,
maar wie profeteert
bouwt een vergadering op!

5


Ik wil wel dat gij allen

spreekt in vreemde talen,
maar liever dat ge profeteert;
wie profeteert is groter dan
wie spreekt in vreemde talen,
behalve als hij het ook vertolkt,
zodat de vergadering de opbouw ontvangt.

6


Nu dan, broeders-en-zusters, als ik

tot u kom en spreek in vreemde talen,
wat voor nut zal ik voor u hebben
als ik niet tot u zal spreken
óf met een openbaring óf met kennis
óf met profetie óf met onderricht?

7


Het is als met de onbezielde dingen

die geluid geven, hetzij fluit hetzij citer:
als zij met hun klanken geen verschil
te horen geven, hoe zal worden herkend
wat er op de fluit wordt geblazen
of wat er op de citer wordt gespeeld?

8


Want ook als de bazuin

een onduidelijk geluid geeft, wie zal zich
dan gereedmaken ten oorlog?

9


Zo ook gij: als ge door uw taal

geen verstaanbaar woord te horen geeft,
hoe zal worden gekend
wat wordt gesproken?-
want ge zult zijn
als wie zomaar de lucht in praten!

10


Er zijn als het treft zovele soorten van

stemmen in de wereld,
en niets is stem-loos;

11


als ik dan de betekenis van de stem

niet weet,
zal ik voor wie spreekt een ‘barbaar’ zijn
en wie spreekt een ‘barbaar’ voor mij!

12


Zo ook gij: nu ge ijveraars zijt

voor de gaven van de Geest, moet ge voor
de opbouw van de vergadering er naar zoeken
dat ge daarin overvloedig wordt!

13


Laat daarom

wie in een vreemde taal spreekt bidden
dat hij ook kan vertolken!

14


Want als ik bid in een vreemde taal,

bidt mijn geest,
maar mijn verstand is vruchteloos.

15


Wat is er dan te doen?

Ik zal bidden met de geest,
maar ik zal ook bidden met het verstand;
ik zal lofzingen met de geest,
maar ook lofzingen met het verstand.

16


Want als je zegent in geestestaal,-

hij die de plaats van een
niet-ingewijde vervult,
hoe zal hij het amen zeggen
op je dankzegging,
daar hij niet weet wat je zegt?

17


Want jij dankt God wel mooi

maar de ander wordt niet opgebouwd!

18


Ik zeg God dank,

meer dan u allen spreek ik in vreemde talen!

19


Maar in de vergadering wil ik liever

vijf woorden spreken met mijn verstand
om ook anderen iets te leren,-
dan ontelbare woorden in een vreemde taal.

20


Broeders-en-zusters,

weest met uw denken geen kinderen;
nee, blijft gerust onmondig in het kwaad,
maar weest met uw denken volwassen!

21


In de Wet staat geschreven:

‘door anderstaligen
en door lippen van anderen
zal ik spreken tot deze gemeenschap
en zo zullen ze niet naar mij horen’

(Jes. 28,11-12 en Deut. 28,49), zegt de Heer.

22


Zodat de vreemde talen tot een teken zijn,

niet voor wie geloven
maar voor de ongelovigen,
en de profetie is niet voor de ongelovigen
maar voor wie geloven!

23


Als dan de hele vergadering samenkomt

op één plaats,
en allen spreken in vreemde talen,
en er komen niet-ingewijden
of ongelovigen binnen,
zullen ze niet zeggen dat u gek bent?

24


Maar als allen profeteren

en er komt een ongelovige
of een niet-ingewijde binnen,
dan wordt hij door allen weerlegd,
en door allen geoordeeld;

25


de verborgenheden van zijn hart

komen aan het licht,
en zo zal hij neervallend op zijn aanschijn
zich aan God onderwerpen,
en verkondigen:
‘God is werkelijk in uw midden!’ (Zach. 8,23)

26


Wat staat er dan te doen,

broeders-en-zusters?
Wanneer ge samenkomt, heeft iedereen iets:
een psalm, een onderrichting, een openbaring,
een vreemde taal of vertolking:
maar laat alles tot opbouw geschieden!

27


Als iemand in een vreemde taal spreekt,

dan door twee of hoogstens drie,
en om de beurt, en één moet er vertolken;

28


en als er geen vertolker is,

laat men dan zwijgen in de vergadering
en spreken voor zichzelf en voor God.

29


Van wie profeteren mogen er twee of drie

spreken,
en de anderen moeten het beoordelen.

30


Maar als aan een ander die daar zit

iets wordt geopenbaard,
moet de eerste zwijgen.