Instellingen

1


Maar zelf roep ik, Paulus,

u op, bij de zachtmoedigheid en
vriendelijkheid van de Gezalfde,
ik die in uw aanschijn schuchter ben
maar eenmaal afwezig flink doe tegen u:

2


ik smeek dat ik, eenmaal aanwezig,

niet flink hoef te doen,
met het zelfvertrouwen
waarmee ik denk te durven optreden
tegen enkelen die van ons denken
dat we wandelen ‘naar het vlees’.

3


Want wandelend in vlees-en-bloed

strijden wij niet ‘naar het vlees’,

4


want de wapens van onze strijd

zijn niet ‘vleselijk’,
nee, ze zijn door God machtig
om bolwerken omver te halen.
Wij halen bedenksels omver,

5


en elke hoogte die zich verheft

tegen de kennis van God,
en nemen elk plan gevangen
tot gehoorzaamheid aan de Gezalfde,

6


en houden ons gereed

om alle ongehoorzaamheid af te straffen
wanneer uw gehoorzaamheid
volledig is.

7


Ge kijkt naar het aanschijn

van feiten?
Als iemand voor zichzelf ervan overtuigd is
dat hij van Christus is,
moet hij weer eens dit
bij zichzelf overdenken,
dat zoals híj van Christus is
zo ook wíj.

8


Want ook als ik

nog iets overvloediger mij zou beroemen
op onze volmacht
die de Heer heeft gegeven
tot opbouw en niet tot het
omverhalen van u, dan zal
ik mij niet hoeven schamen;

9


ik wil niet de schijn wekken

dat ik u door de brieven
vrees wil aanjagen;

10


omdat de brieven weliswaar

-beweren zij- zwaarwichtig
en sterk zijn, maar de
lijfelijke aanwezigheid zwak is
en het spreken onbetekenend.

11


Laat zo iemand dit bedenken,

dat zoals wij -afwezig-
sprekend door brieven zijn,
wij zo ook metterdaad zijn,
indien aanwezig.

12


Want wij durven onszelf niet

te tellen of te stellen
onder sommigen van hen
die zichzelf aanprijzen.
Maar zij meten zichzelf
met zichzelf
en stellen zichzelf naast zichzelf,
en begrijpen het niet.

13


Wíj beroemen ons niet

tot in het mateloze,
maar naar de maat van de maatstaf
die God ons als maat heeft toegedeeld:
dat wij ook u bereiken.

14


Want wij rekken ons

niet bovenmate uit
als mensen die u niet bereiken,
want ook bij u zijn wij opgedoken
met de verkondiging van de Gezalfde;

15


wij beroemen ons niet

tot in het mateloze
op het zwoegen van anderen,
maar hebben goede hoop
als uw geloof vermeerdert
naar onze maatstaf overvloedig
onder u groot gemaakt te worden,

16


om verder dan bij u

het evangelie te verkondigen,
niet om met de maatstaf van een ander
ons te beroemen op wat gereed is.

17


‘Wie roemt,

moet roemen in de Heer!’ (Jer. 9,23)

18


Want niet wie zichzelf aanprijst,

die is getoetst,
maar wie door de Heer
wordt aangeprezen.