1 | Als ge met de Gezalfde opgewekt zijt, zoekt dan de dingen die hierboven zijn, waar de Gezalfde is, ‘ter rechterhand van God gezeten’ (Ps 110,1).
| |
2 | Zint op de dingen boven, niet op de dingen op de aarde.
| |
3 | Want ge zijt gestorven, en uw leven is met de Gezalfde verborgen in God.
| |
4 | Wanneer de Gezalfde verschijnt, ons leven, dan zult ook gíj met hem verschijnen in heerlijkheid.
| |
5 | Doodt dan uw aardsgezinde kanten: ontucht, onreinheid, hartstocht, kwade begeerte, en de hebzucht,- die afgoderij is;
| |
6 | door deze dingen komt de toorn van God.
| |
7 | In deze dingen hebt ook gíj gewandeld, eens, toen gij daarin leefde.
| |
8 | Maar legt nu ook gij dit alles af: toorn, drift, kwaadaardigheid, laster en vuilpraat uit uw mond.
| |
9 | Liegt niet tegen elkaar, nu ge de oude mens met zijn praktijken hebt uitgetrokken
| |
10 | en de nieuwe hebt aangetrokken die wordt vernieuwd tot hij herkenbaar is naar het beeld van wie hem heeft geschapen,
| |
11 | waarin geen Helleen en Judeeër is, besnijdenis en voorhuid, barbaar, Scyth, dienstknecht, vrije, maar alles en in allen Christus is.
| |
12 | Trekt dan aan, als heilige en geliefde uitverkorenen van God, een barmhartig innerlijk, goedertierenheid, nederigheid, zachtmoedigheid en geduld,
| |
13 | waarmee ge elkaar kunt verdragen en begenadigen als iemand tegen iemand een grief heeft; zoals ook de Heer u heeft begenadigd, zo ook gij.
| |
14 | Voegt bij dit alles de liefde, die de band van de volmaaktheid is.
| |
15 | En de vrede van de Gezalfde moet in uw harten heersen; daartoe zijt ge ook geroepen in één lichaam. En weest dankbaar.
| |
16 | Laat het woord van de Gezalfde rijkelijk in u wonen, zodat ge in alle wijsheid elkaar onderricht en vermaant, met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen in de genade in uw harten zingend voor God;
| |
17 | en al wat ge doen zult in woord of in werk, laat alles zijn in de naam van de Heer Jezus en dankt God de Vader door hem.
| |
18 | Vrouwen, stelt u onder de mannen, zoals het in de Heer betaamt;
| |
19 | mannen, hebt de vrouwen lief en weest niet bitter tegen hen.
| |
20 | Kinderen, weest in alles gehoorzaam aan de ouders, want dat is in de Heer welgevallig;
| |
21 | vaders, tergt uw kinderen niet, opdat ze niet mismoedig worden.
| |
22 | Dienstknechten, weest in alles gehoorzaam aan wie naar vlees-en-bloed uw heren zijn,- niet met ogendiensten als waart ge mensenbehagers, maar in eenvoud van hart, met ontzag voor de Heer;
| |
23 | wat ge ook doet, werkt met hart-en-ziel: het is voor de Heer en niet voor mensen;
| |
24 | en weet dat ge van de Heer als beloning het erfdeel zult mogen aannemen; weest dienstbaar aan de Heer, Christus.
| |
25 | Want wie onrecht doet zal het onrecht dat hij heeft gedaan te dragen krijgen, en er is geen aanneming van het aanschijn.
| |