Instellingen

1


Als ge met de Gezalfde

opgewekt zijt, zoekt dan
de dingen die hierboven zijn,
waar de Gezalfde is,
‘ter rechterhand van God gezeten’ (Ps 110,1).

2


Zint op de dingen boven,

niet op de dingen op de aarde.

3


Want ge zijt gestorven,

en uw leven is met de Gezalfde
verborgen in God.

4


Wanneer de Gezalfde verschijnt,

ons leven,
dan zult ook gíj met hem verschijnen
in heerlijkheid.

5


Doodt dan

uw aardsgezinde kanten:
ontucht, onreinheid, hartstocht,
kwade begeerte, en de hebzucht,-
die afgoderij is;

6


door deze dingen komt

de toorn van God.

7


In deze dingen hebt ook gíj

gewandeld, eens, toen gij
daarin leefde.

8


Maar legt nu ook gij

dit alles af:
toorn, drift, kwaadaardigheid,
laster en vuilpraat uit uw mond.

9


Liegt niet tegen elkaar, nu ge

de oude mens met zijn praktijken
hebt uitgetrokken

10


en de nieuwe hebt aangetrokken

die wordt vernieuwd
tot hij herkenbaar is
naar het beeld van wie hem
heeft geschapen,

11


waarin geen Helleen en Judeeër is,

besnijdenis en voorhuid,
barbaar, Scyth,
dienstknecht, vrije,
maar alles en in allen Christus is.

12


Trekt dan aan,

als heilige en geliefde
uitverkorenen van God,
een barmhartig innerlijk,
goedertierenheid, nederigheid,
zachtmoedigheid en geduld,

13


waarmee ge elkaar kunt verdragen

en begenadigen als iemand
tegen iemand een grief heeft;
zoals ook de Heer
u heeft begenadigd,
zo ook gij.

14


Voegt bij dit alles de liefde,

die de band van de volmaaktheid is.

15


En de vrede van de Gezalfde

moet in uw harten heersen;
daartoe zijt ge ook geroepen
in één lichaam.
En weest dankbaar.

16


Laat het woord van de Gezalfde

rijkelijk in u wonen, zodat ge
in alle wijsheid elkaar
onderricht en vermaant,
met psalmen, lofzangen en
geestelijke liederen
in de genade in uw harten
zingend voor God;

17


en al wat ge doen zult

in woord of in werk,
laat alles zijn in de naam van
de Heer Jezus
en dankt God de Vader
door hem.

18


Vrouwen, stelt u onder de mannen,

zoals het in de Heer betaamt;

19


mannen, hebt de vrouwen lief

en weest niet bitter tegen hen.

20


Kinderen, weest in alles gehoorzaam

aan de ouders, want dat is
in de Heer welgevallig;

21


vaders, tergt uw kinderen niet,

opdat ze niet mismoedig worden.

22


Dienstknechten, weest in alles

gehoorzaam aan wie
naar vlees-en-bloed uw heren zijn,-
niet met ogendiensten
als waart ge mensenbehagers,
maar in eenvoud van hart,
met ontzag voor de Heer;

23


wat ge ook doet,

werkt met hart-en-ziel:
het is voor de Heer
en niet voor mensen;

24


en weet dat ge van de Heer

als beloning het erfdeel
zult mogen aannemen;
weest dienstbaar aan de Heer,
Christus.

25


Want wie onrecht doet

zal het onrecht dat hij heeft gedaan
te dragen krijgen,
en er is geen
aanneming van het aanschijn.