12:10


Er geschiedt honger in het land;

Abram daalt af naar Egypte,
   om dáár zwerver-te-gast te zijn,

want zwaar weegt de honger in het land.

12:11


En het geschiedt:

met dat de aankomst in Egypte is genaderd
zegt hij tot Sarai,- vorstin voor mij, zijn vrouw:
zie toch, ik wéét
dat jij een vrouw bent schoon van aanzien;

12:12


geschieden zal het:

wanneer de Egyptenaren jou zullen aanzien
zullen ze zeggen ‘zijn vrouw is dat!’;
vermoorden zullen ze mij, en jóu laten leven!-

12:13


zeg toch dat je mijn zuster bent;

opdat het met mij goed mag gaan
   omwille van jou:

overleven zal mijn ziel ter wille van jou!

12:14


En het geschiedt,

zodra Abram in Egypte aankomt
dat de Egyptenaren de vrouw aanzien:
ja, schoon is zij, bovenmate!

12:15


De vorsten van Farao zien haar aan

en loven haar bij Farao,-
en de vrouw wordt opgenomen
   in het huis van Farao.

12:16


En aan Abram deed hij goed
   omwille van haar;

het wordt het zijne:
wolvee, rundvee en pakezels,
dienaars en slavinnen,
ezelmerries en kamelenhengsten.

12:17


Maar de Ene slaat Farao met grote slagen

en ook zijn huis
om reden van Sarai, Abrams vrouw.

12:18


Farao laat Abram roepen

en zegt:
wat is dit dat je mij hebt aangedaan?-
waarom heb je mij niet gemeld
dat zij je vrouw is?-

12:19


waarom heb je gezegd ‘mijn zuster is zij!’

zodat ik mij haar tot vrouw nam?-
welnu,
hier is je vrouw, neem haar mee en ga!

12:20


Farao gebiedt over hem mannen;

zij hebben hem, met zijn vrouw
   en met al het zijne heengezonden.

13:1


Dan klimt Abram óp uit Egypte,

hijzelf, zijn vrouw en al het zijne,
   en Lot mét hem

op de Negev aan.

Genesis 12,10-13,1

Bijbeltekst van de Week Genesis 12,10 tot en met 13,1

Wat is er met namen als Moree, Mamree, El Roï, Maria, Lachai, Roï, – die in de Abraham-hoofdstukken Genesis 12 tot en met 25 in totaal tien keer voorkomen?

Je kunt ze lezen als afgeleid van de werkwoorden ra’ah (zien) en jara’ (ontzag hebben, ‘vrezen’) waarvan in hetzelfde bestek nog dertig vormen een rol spelen, in totaal dus veertig, – als volgt verdeeld: zevenmaal tussen 12,6 en 12,15; twaalfmaal tussen 14,13 en 19,1; zevenmaal tussen 19,28 en 21,19; zevenmaal tussen 19,28 en 21,19; zevenmaal in hoofdstuk 22 en zevenmaal tussen 23,17 en 25,11. Een schanierpunt in dit geheel zou in 19,11 de blindheid kunnen zijn die de mannen van Sodom treft (N.B.: de woordjes ‘zie’ en ‘ziedaar’ aan het begin van zinnen zijn vertalingen van hinee en doen niet mee in de telling).

De Ene laat zich (soms) zien, de Ene voor-ziet (soms) en Abrahams geloof en gehoorzaamheid is in de tekst vooral ook zien (soms even?). Je zou een reeks perikopen kunnen bouwen vanuit ‘zien’ en ‘ontzag hebben’. In zo’n reeks zou hoofdstuk 22 de uitzichttoren vormen.

De perikoop voor aanstaande zondag telt samen met die van vorige week ook zevenmaal zien, hier in 12,10-13,1 viermaal het ‘aanzien’ (werkwoord en zelfstandig naamwoord) van Sarai. Ik kan het gewicht daarvan niet zo voelen, hoewel anderszijds het een zaak van leven en dood van Abram is hoe in ‘Angstland’ Egypte het schone aanzien van Sarai wordt aangezien. Zou er in de tekst iets meelopen als ongeveer dit: dat het zien en doen zien van de Ene levenwekkend is en dat in het zien van Angstlanders de dood loert? Terwijl Angstland in tijden van hongersnood dan toch maar weer het oord is waar Israël-in-nuce overleeft en waaruit het door een geslaagde/geplaagde farao met rijke buit wordt heengezonden richting Negev. Het lijkt wel of de ‘hemel’ van Kanaän niet kan bestaan zonder de ‘hel’ van Egypte.

“Je ziet het pas als je het doorhebt.” Ik zal nog heel wat moeten zien voordat ik doorheb.

 

Pieter Oussoren

http://www.luthersekerkapeldoorn.nl/5/predikant