Dan zegent hij hen, God, en hij zegt tot hen, God: draagt vrucht, wordt overvloedig, vervult het land en bedwingt het!- en daalt neer bij de vissen van de zee en het gevogelte van de hemel, bij alle leven dat kruipt over het land!
29
God zegt: zie, geven zal ik* Of: gegeven heb ik. u al het zaadzaaiend gewas op het aanschijn van heel het land en alle geboomte waaraan een boomvrucht zaad zaait,- voor jullie zal het er zijn als eten!-
30
en voor al het wildleven van het land en alle gevogelte van de hemel en al wat er kruipt over het land, waarin een levende ziel is, (geef ik) al het groen van gewas als eten!- en zo geschiedt.
31
God beziet al wat hij heeft gemaakt en zie, zéér goed!- er geschiedt een avond en er geschiedt een ochtend, zesde dag. •