Terach neemt Abram, zijn zoon, mee, met Lot, zoon van Haran, dus een kleinzoon van hem, en Sarai, zijn schoondochter, de vrouw van zijn zoon Abram; en zij trekken met elkaar weg uit Oer Kasdiem om te gaan naar het land van Kanaän; ze komen tot Charan en zetelen daar.
|