En het geschiedt: met dat de aankomst in Egypte is genaderd zegt hij tot Sarai,- vorstin voor mij, zijn vrouw: zie toch, ik wéét dat jij een vrouw bent schoon van aanzien;
12
geschieden zal het: wanneer de Egyptenaren jou zullen aanzien zullen ze zeggen ‘zijn vrouw is dat!’; vermoorden zullen ze mij, en jóu laten leven!-
13
zeg toch dat je mijn zuster bent; opdat het met mij goed mag gaan omwille van jou: overleven zal mijn ziel ter wille van jou! •
14
En het geschiedt, zodra Abram in Egypte aankomt dat de Egyptenaren de vrouw aanzien: ja, schoon is zij, bovenmate!
15
De vorsten van Farao zien haar aan en loven haar bij Farao,- en de vrouw wordt opgenomen in het huis van Farao.
16
En aan Abram deed hij goed omwille van haar; het wordt het zijne: wolvee, rundvee en pakezels, dienaars en slavinnen, ezelmerries en kamelenhengsten.
17
Maar de Ene slaat Farao met grote slagen en ook zijn huis om reden van Sarai, Abrams vrouw.
18
Farao laat Abram roepen en zegt: wat is dit dat je mij hebt aangedaan?- waarom heb je mij niet gemeld dat zij je vrouw is?-
19
waarom heb je gezegd ‘mijn zuster is zij!’ zodat ik mij haar tot vrouw nam?- welnu, hier is je vrouw, neem haar mee en ga!
20
Farao gebiedt over hem mannen; zij hebben hem, met zijn vrouw en met al het zijne heengezonden.