7 | Ze keren om en komen aan bij Een Misjpat,- bron van recht, dat is Kadeesj, en verslaan heel het veld van de Amalekieten; ook de Amoriet die zetelt op Chatsetson Tamar.
| |
8 | Dan trekt uit: de koning van Sodom met de koning van Gomorra, de koning van Adma en de koning van Tsevojiem, en de koning van Bela, dat is Tsoar; ze stellen zich op voor oorlog met hen in het dal van de Sidiem,-
| |
9 | met Kedorlaomer, koning van Elam, Tidal, koning van Gojiem, Amrafel, koning van Sjinar en Arjoch koning van Elasar; vier koningen tegenover de vijf.
| |
10 | Het dal van de Sidiem is een en al putten, putten vol pek; ze vluchten, de koning van Sodom en die van Gomorra en vallen daarin; die resterenden zijn naar het bergland gevlucht.
| |
11 | Ze nemen mee alle bezit van Sodom en Gomorra en al hun eten, en gaan er dan vandoor.
| |
12 | Ze nemen Lot mee en zijn bezit,- de zoon van Abrams broer, en gaan dan; hij was ingezetene van Sodom.
| |
13 | Daar komt de ene ontsnapte en meldt het aan Abram de Hebreeër,- oversteker; die woont onder de godseiken van Mamree de Amoriet, broeder van Esjkol en broeder van Aneer; en zij zijn bondgenoten van Abram.
| |
14 | Met dat Abram hoort dat zijn broeder gevangengenomen is trommelt hij zijn geoefenden op, die geboren zijn in zijn huis, achttien, en drie honderdtallen, en achtervolgt tot aan Dan.
| |
15 | Hij verdeelt zich tegen hen, ’s nachts, hij en zijn dienaars, en verslaat hen; hij achtervolgt hen tot aan Chova, links van Damascus.
| |
16 | Hij keert terug met heel het bezit; ook Lot, zijn broeder, heeft hij teruggebracht, met diens bezit en ook de vrouwen en de manschap.
| |
17 | Dan trekt Sodoms koning uit, hem tegemoet, nadat hij is teruggekeerd van het verslaan van Kedorlaomer en de koningen die met hem waren,- naar het dal Sjavee, dat is het Koningsdal.
| |
18 | Malchisedek,- koning van gerechtigheid, de koning van Sjaleem, heeft naar buiten gebracht: brood en wijn; hij is priester voor God-in-den-hoge.
| |
19 | Hij zegent hem en zegt: gezegend Abram voor God-in-den-hoge, de stichter van hemelen en aarde!-
| |
20 | en gezegend God-in-den-hoge die je benauwers overleverde in je hand! En hij geeft hem een tiende van alles.
| |
21 | De koning van Sodom zegt tot Abram: geef mij de levende zielen; en het bezit, neem dat voor jezelf!
| |
22 | Maar Abram zegt tot de koning van Sodom: ik heb mijn hand geheven tot de Ene, God-in-den-hoge, de stichter van hemelen en aarde:
| |
23 | áls ik ooit, van touwtje tot schoenriem, áls ik ooit iets aanneem van al wat van u is!- u zult niet zeggen: ‘ik heb Abram rijk gemaakt’,-
| |
24 | ik hoef niets!- slechts wat de jongens hebben gegeten en het aandeel van de mannen die met mij op weg zijn gegaan: Aneer, Esjkol en Mamree, laten zíj hun deel meenemen! ••
| |