Instellingen

7


Ze keren om en komen aan

bij Een Misjpat,- bron van recht,
   dat is Kadeesj,

en verslaan
heel het veld van de Amalekieten;
ook de Amoriet
die zetelt op Chatsetson Tamar.

8


Dan trekt uit: de koning van Sodom

met de koning van Gomorra,
de koning van Adma en
de koning van Tsevojiem,
   en de koning van Bela, dat is Tsoar;

ze stellen zich op voor oorlog met hen
in het dal van de Sidiem,-

9


met Kedorlaomer, koning van Elam,

Tidal, koning van Gojiem,
Amrafel, koning van Sjinar en
Arjoch koning van Elasar;
vier koningen tegenover de vijf.

10


Het dal van de Sidiem

is een en al putten, putten vol pek;
ze vluchten, de koning van Sodom
   en die van Gomorra

en vallen daarin;
die resterenden
   zijn naar het bergland gevlucht.

11


Ze nemen mee alle bezit
   van Sodom en Gomorra en

al hun eten, en gaan er dan vandoor.

12


Ze nemen Lot mee en zijn bezit,-

de zoon van Abrams broer, en gaan dan;
hij was ingezetene van Sodom.

13


Daar komt de ene ontsnapte

en meldt het aan Abram de Hebreeër,-
   oversteker;

die woont onder de godseiken van Mamree
   de Amoriet,

broeder van Esjkol en broeder van Aneer;
en zij zijn bondgenoten van Abram.

14


Met dat Abram hoort

dat zijn broeder gevangengenomen is
trommelt hij zijn geoefenden op,
   die geboren zijn

in zijn huis,
achttien, en drie honderdtallen,
en achtervolgt tot aan Dan.

15


Hij verdeelt zich tegen hen, ’s nachts,
   hij en zijn dienaars,
   en verslaat hen;

hij achtervolgt hen tot aan Chova,
links van Damascus.

16


Hij keert terug

met heel het bezit;
ook Lot, zijn broeder, heeft hij teruggebracht,
   met diens bezit
   en ook de vrouwen en de manschap.

17


Dan trekt Sodoms koning uit,

hem tegemoet,
nadat hij is teruggekeerd
van het verslaan van Kedorlaomer
en de koningen die met hem waren,-
naar het dal Sjavee,
dat is het Koningsdal.

18


Malchisedek,- koning van gerechtigheid,

de koning van Sjaleem,
heeft naar buiten gebracht: brood en wijn;
hij is priester voor God-in-den-hoge.

19


Hij zegent hem en zegt:

gezegend Abram voor God-in-den-hoge,
de stichter van hemelen en aarde!-

20


en gezegend God-in-den-hoge

die je benauwers overleverde in je hand!
En hij geeft hem een tiende van alles.

21


De koning van Sodom zegt tot Abram:

geef mij de levende zielen;
en het bezit, neem dat voor jezelf!

22


Maar Abram zegt tot de koning van Sodom:

ik heb mijn hand geheven tot de Ene,
God-in-den-hoge,
   de stichter van hemelen en aarde:

23


áls ik ooit, van touwtje tot schoenriem,

áls ik ooit iets aanneem
   van al wat van u is!-

u zult niet zeggen:
‘ik heb Abram rijk gemaakt’,-

24


ik hoef niets!-

slechts wat de jongens hebben gegeten
en het aandeel van de mannen
die met mij op weg zijn gegaan:
Aneer, Esjkol en Mamree,
laten zíj hun deel meenemen!
••