Instellingen

1


Na al deze besproken zaken

is het spreken van de Ene aan Abram
   geschied

in de aanschouwing, en het heeft gezegd:
vrees niet, Abram!-
ik ben voor jou een schild,
je loon, zeer overvloedig.

2


Abram zegt:

mijn Heer, Ene!, wat zult gij mij geven
nu ik moedernaakt heenga?-
de ben mesjek,
   de zoon-voor-het-bezit van mijn huis

is híj, de damesek, Damascener Eliëzer,

3


en, zegt Abram:

ziehier, míj
hebt ge geen zaad gegeven;
hierdoor is de ‘zoon van mijn huis’
   mijn erfgenaam!

4


Hier is het spreken van de Ene tot hem,
   het heeft gezegd:

niet hij zal van jou erven,-
nee, alleen een die uittrekt
   uit je ingewanden,

die zal van je erven!

5


Hij laat hem uittrekken, naar buiten,

en zegt: kijk toch naar de hemel
en tel eens de sterren
als je bij machte bent ze te tellen!
En hij zegt tot hem:
zó zal het worden, jouw zaad!

6


Hij heeft vertrouwd op de Ene;

die heeft hem dat gerekend
   als gerechtigheid.