God voltooit op de zevende dag zijn werk dat hij heeft gedaan; hij houdt sabbat op de zevende dag van al zijn werk dat hij heeft gedaan.
3
God zegent de zevende dag en heiligt die; want daarop heeft hij sabbat gehouden van al zijn werk, dat God geschapen heeft om te doen. •
4
Dit zijn de geboorten van de hemelen en het aardland toen zij werden geschapen,- ten dage dat de Ene, God, aardland en hemelen maakte.
5
Alle struikgewas van het veld geschiedt nog niet op het land en alle gewas van het veld spruit nog niet uit,- want de Ene, God, heeft het nog niet doen regenen over het land er is géén –rode– mensheid om de –rode– grond te dienen.
6
Maar een damp klimt op van het land,- en heeft doordrenkt heel het aanschijn van de –rode– grond .
7
Dan formeert de Ene, God, de –rode– mens van stof uit de –rode– grond en blaast in zijn neusgaten ademhaling van leven; zo wordt de –rode– mens tot levende ziel
8
Dan plant de Ene, God, een hof in Eden,- liefland, in het oosten; en zet dáárin de –rode– mens die hij geformeerd heeft.
9
Ontspruiten doet de Ene, God, uit de –rode– grond alle geboomte, bekoorlijk om te zien en goed om van te eten,- met de boom des levens in het midden van de hof, ook de boom der kennis van goed en kwaad.
10
Een rivier trekt uit Eden naar buiten om de hof te drenken; vandaar af splitst hij zich en is hij vierkoppig geworden.
11
De naam van de eerste is Pisjon,- die is het die omrondt heel het land van de Chavila,- daar waar het goud is;
12
en het goud van dat land is goed; daar is de edelhars, en het gesteente beril.
13
De naam van de tweede rivier is Gichon, díe is het die omrondt heel het land van Koesj.
14
De naam van de derde rivier is Chidekel, die loopt ten oosten van Asjoer; de vierde rivier, dát is (de) Eufraat.