Dan laat de Ene, God, een verdoving vallen over de –rode– mens zodat die inslaapt; hij neemt een van zijn zijden en sluit met vlees de plek daarvan af.
De Ene, God, bouwt de zijde die hij heeft weggenomen van de –rode– mens uit tot een vrouw; hij laat haar komen tot de –rode– mens.
23
Dan zegt hij, de –rode– mens: zij is het nu!- been uit mijn beenderen en vlees uit mijn vlees!- tot haar worde geroepen ‘isja’,- vrouw, want uit een iesj,- man is zij genomen!
24
Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten; hechten moet hij zich aan zijn vrouw, worden zullen ze tot één vlees.
25
Ze zijn, zij tweeën, naakt* Naakt en naakter (3,1) kunnen ook gelezen worden als ‘ongekleed’ en ‘uitgekleder’ (in de zin van sluwer)., de mens en zijn vrouw; en zij schamen zich niet.