4 | Dit zijn de geboorten van de hemelen en het aardland toen zij werden geschapen,- ten dage dat de Ene, God, aardland en hemelen maakte.
| |
5 | Alle struikgewas van het veld geschiedt nog niet op het land en alle gewas van het veld spruit nog niet uit,- want de Ene, God, heeft het nog niet doen regenen over het land er is géén –rode– mensheid om de –rode– grond te dienen.
| |
6 | Maar een damp klimt op van het land,- en heeft doordrenkt heel het aanschijn van de –rode– grond .
| |
7 | Dan formeert de Ene, God, de –rode– mens van stof uit de –rode– grond en blaast in zijn neusgaten ademhaling van leven; zo wordt de –rode– mens tot levende ziel
| |
8 | Dan plant de Ene, God, een hof in Eden,- liefland, in het oosten; en zet dáárin de –rode– mens die hij geformeerd heeft.
| |
9 | Ontspruiten doet de Ene, God, uit de –rode– grond alle geboomte, bekoorlijk om te zien en goed om van te eten,- met de boom des levens in het midden van de hof, ook de boom der kennis van goed en kwaad.
| |
10 | Een rivier trekt uit Eden naar buiten om de hof te drenken; vandaar af splitst hij zich en is hij vierkoppig geworden.
| |
11 | De naam van de eerste is Pisjon,- die is het die omrondt heel het land van de Chavila,- daar waar het goud is;
| |
12 | en het goud van dat land is goed; daar is de edelhars, en het gesteente beril.
| |
13 | De naam van de tweede rivier is Gichon, díe is het die omrondt heel het land van Koesj.
| |
14 | De naam van de derde rivier is Chidekel, die loopt ten oosten van Asjoer; de vierde rivier, dát is (de) Eufraat.
| |
15 | Dan neemt de Ene, God, de –rode– mens mee, en laat hem rusten in de hof van Eden om haar te dienen en haar te bewaken.
| |
16 | De Ene, God, gebiedt over de –rode– mens en zegt: van alle geboomte in de hof mag je eten en eten;
| |
17 | maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zul je niet eten,- want ten dage dat je van hem eet zul je de dood sterven!
| |