Dan formeert de Ene, God, de –rode– mens van stof uit de –rode– grond en blaast in zijn neusgaten ademhaling van leven; zo wordt de –rode– mens tot levende ziel
Dan plant de Ene, God, een hof in Eden,- liefland, in het oosten; en zet dáárin de –rode– mens die hij geformeerd heeft.
9
Ontspruiten doet de Ene, God, uit de –rode– grond alle geboomte, bekoorlijk om te zien en goed om van te eten,- met de boom des levens in het midden van de hof, ook de boom der kennis van goed en kwaad.
10
Een rivier trekt uit Eden naar buiten om de hof te drenken; vandaar af splitst hij zich en is hij vierkoppig geworden.
11
De naam van de eerste is Pisjon,- die is het die omrondt heel het land van de Chavila,- daar waar het goud is;
12
en het goud van dat land is goed; daar is de edelhars, en het gesteente beril.
13
De naam van de tweede rivier is Gichon, díe is het die omrondt heel het land van Koesj.
14
De naam van de derde rivier is Chidekel, die loopt ten oosten van Asjoer; de vierde rivier, dát is (de) Eufraat.
15
Dan neemt de Ene, God, de –rode– mens mee, en laat hem rusten in de hof van Eden om haar te dienen en haar te bewaken.
16
De Ene, God, gebiedt over de –rode– mens en zegt: van alle geboomte in de hof mag je eten en eten;
17
maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zul je niet eten,- want ten dage dat je van hem eet zul je de dood sterven!