Instellingen

22


Het gewordt in die tijd

dat Avimelech zegt
-met Pichol, de vorst van zijn strijdschaar-
tot Abraham,- dít zegt:
God is met jou
in al wat je doet;

23


welnu,

zweer mij bij God hier
dat je nooit zult liegen tegen mij,
tegen mijn spruiten of tegen mijn nakroost;
naar de vriendschap
   waarmee ik gehandeld heb
   met jou,
   wil zo handelen met mij

én met het land waarin je als
   zwerver-te-gast bent geweest.

24


Dan zegt Abraham:

ík bezweer dat!

25


Wel heeft Abraham
   Avimelech verwijten gemaakt,-

ter zake van de waterbron
welke de dienaars van Avimelech
   hebben geroofd.

26


Avimelech zegt:

ik weet niet
wie naar wat je nu uitspreekt heeft gehandeld;
ook jíj
hebt het mij niet gemeld
en ook ík heb het niet gehoord
   voor vandaag!

27


Abraham neemt wolvee en rundvee

en geeft dat aan Avimelech;
dan smeden zij tweeën een verbond.

28


Abraham stelt

zeven ooien van het wolvee apart op;

29


Avimelech zegt tot Abraham:

wat betekenen hier
deze zeven ooien
die je apart hebt opgesteld?

30


Hij zegt:

dat je deze zeven ooien
aanneemt uit mijn hand,-
opdat dat voor mij wordt tot erkenning
dat ik deze bron heb gegraven!

31


Daarom

heeft hij dat oord uitgeroepen tot Beëer Sjeva,-
   bron van zeven, bron waar gezworen;

omdat zij tweeën daar hebben gezworen.

32


Ze sluiten een verbond in Beëer Sjeva;

Avimelech staat op
met Pichol, de vorst van zijn strijdschaar,
en zij keren terug
   naar het land van de Filistijnen.

33


Hij plant een tamarisk in Beëer Sjeva,-

en roept daar
de Ene bij de naam: ‘God van eeuwigheid’.

34


Abraham is in het land der Filistijnen
   vele dagen
   als zwerver-te-gast.