welnu, zweer mij bij God hier dat je nooit zult liegen tegen mij, tegen mijn spruiten of tegen mijn nakroost; naar de vriendschap waarmee ik gehandeld heb met jou, wil zo handelen met mij én met het land waarin je als zwerver-te-gast bent geweest.
24
Dan zegt Abraham: ík bezweer dat!
25
Wel heeft Abraham Avimelech verwijten gemaakt,- ter zake van de waterbron welke de dienaars van Avimelech hebben geroofd.
26
Avimelech zegt: ik weet niet wie naar wat je nu uitspreekt heeft gehandeld; ook jíj hebt het mij niet gemeld en ook ík heb het niet gehoord voor vandaag!
27
Abraham neemt wolvee en rundvee en geeft dat aan Avimelech; dan smeden zij tweeën een verbond.
28
Abraham stelt zeven ooien van het wolvee apart op;
29
Avimelech zegt tot Abraham: wat betekenen hier deze zeven ooien die je apart hebt opgesteld?
30
Hij zegt: dat je deze zeven ooien aanneemt uit mijn hand,- opdat dat voor mij wordt tot erkenning dat ik deze bron heb gegraven!
31
Daarom heeft hij dat oord uitgeroepen tot Beëer Sjeva,- bron van zeven, bron waar gezworen; omdat zij tweeën daar hebben gezworen.
32
Ze sluiten een verbond in Beëer Sjeva; Avimelech staat op met Pichol, de vorst van zijn strijdschaar, en zij keren terug naar het land van de Filistijnen.
33
Hij plant een tamarisk in Beëer Sjeva,- en roept daar de Ene bij de naam: ‘God van eeuwigheid’.
34
Abraham is in het land der Filistijnen vele dagen als zwerver-te-gast. •