1 | De levensdagen van Sara worden honderd jaar en twintig jaar en zeven jaren: dat zijn de jaren van de levensdagen van Sara.
| |
2 | Dan sterft Sara, in Kirjat Arba, dat is Hebron, in het land van Kanaän; Abraham komt binnen om Sara te beklagen en haar te bewenen.
| |
3 | Dan staat Abraham op van boven het aanschijn van zijn dode,- en spreekt de zonen van Cheet aan om te zeggen:
| |
4 | gast en bijwoner ben ik bij u; geeft u mij een eigen graf bij u, dan kan ik mijn dode begraven van voor mijn aanschijn.
| |
5 | Dan antwoorden de zonen van Cheet Abraham en zeggen tot hem:
| |
6 | hoor naar ons, heer: een verhevene van God bent u onder ons; in de keur van onze graven,- begraaf dáár uw dode; niemand van ons zal zijn graf aan u weigeren om uw dode te begraven!
| |
7 | Abraham staat op en buigt voor de manschap van het land, voor de zonen van Cheet.
| |
8 | Hij spreekt met hen en zegt: als u van ziel en zinnen bent dat ik mijn dode begraaf van voor mijn aanschijn, hoort dan mij aan en bepleit voor mij bij Efron, zoon van Tsochar,
| |
9 | dat hij mij geeft de spelonk van de Machpela die van hem is,- aan de rand van zijn veld; voor de volle zilverwaarde kan hij mij die geven, als een eigen graf bij u.
| |
10 | Efron is gezeten onder de zonen van Cheet; Efron de Chitiet antwoordt Abraham voor de oren van de zonen van Cheet, voor allen die gekomen zijn in de poort van zijn stad en zegt:
| |
11 | nee, mijn heer, hoor naar mij: het veld heb ik u hierbij gegéven, en de spelonk daarin heb ik u gegeven; voor de ogen van de zonen van mijn manschap heb ik het u gegeven: begrááf uw dode!
| |
12 | Abraham buigt voor het aanschijn van de manschap van het land
| |
13 | en spreekt tot Efron voor de oren van de manschap van het land door te zeggen: echt, als u nu eens hoorde naar míj!- geven zal ik het zilvergeld voor het veld, neem het van mij aan, dan kan ik mijn dode daar begraven!
| |
14 | Dan antwoordt Efron Abraham en zegt tot hem:
| |
15 | mijn heer, hoor naar míj, land voor vierhonderd sikkel zilver, wat zal dat tussen mij en u?- uw dode, begraaf die!
| |
16 | Abraham hoort naar Efron en Abraham weegt voor Efron het zilver af waarvan hij heeft gesproken voor de oren van de zonen van Cheet: vierhonderd sikkel zilver, gangbaar bij de handelaar.
| |
17 | Zo komt het veld van Efron bij de Machpela in het zicht van Mamree,- het veld en de spelonk die erin is en al het geboomte op het veld in heel zijn gebied rondom, te boek te staan
| |
18 | als van Abraham, als aankoop, voor de ogen van de zonen van Cheet,- bij allen die gekomen zijn in de poort van zijn stad.
| |
19 | Na dat alles heeft Abraham Sara, zijn vrouw, begraven in de spelonk in het veld van de Machpela, op het aanschijn van Mamree, dat is Hebron; in het land van Kanaän.
| |
20 | Zo komt het veld met de spelonk daarin te boek te staan als van Abraham als een eigen graf,- gekocht van de zonen van Cheet. ••
| |