Instellingen

42


ik kom vandaag aan bij de wel;

ik zeg:

Ene, God van mijn heer Abraham,

wees gij het toch die mijn weg laat slagen
waarop ik nu ga;

43


hier ben ik geposteerd,
   bij de wel van het water;

moge het zó geschieden:
   de jonkvrouw
   die naar buiten komt om te putten

en tot wie ik zal zeggen
‘drenk mij toch
   met een slokje water uit je kruik’,

44


dat zij tot mij zal zeggen
   én ‘ja jij, drink maar!’

én ‘voor je kamelen zal ik putten!’-
dat zíj de vrouw is
die de Ene heeft toegewezen
   aan de zoon van mijn heer!-

45


maar ik,
   voordat ik alles heb kunnen uitspreken
   tot mijn hart

ziedaar: Rebekka komt naar buiten
   met haar kruik op haar schouder,

daalt af naar de wel en gaat putten;
ik zeg tot haar:
   geef mij toch wat te drinken!-

46


haastig

laat ze van bovenaf haar kruik neerdalen
en zegt ‘drink!-
ook je kamelen zal ik drenken!’-
ik drink
en ook heeft zij de kamelen gedrenkt;

47


ik stel haar een vraag

en zeg:
dochter-van-wíe ben jij?-
en zij zegt:
de dochter van Betoeël de zoon van Nachor,
die Milka hem heeft gebaard!-
toen deed ik de ring aan haar neusschot
en de vlechtbanden om haar handen;

48


ik knielde en boog mij neer voor de Ene;

ik zegende
de Ene, de God van mijn heer Abraham,
die mij heeft geleid op een betrouwbare weg
om de dochter van de broeder
   van mijn heer mee te nemen
   voor zijn zoon;

49


welnu, zo jullie mensen zijn

die vriendschap en trouw bewijzen
   aan mijn heer,

meldt het mij!-
en zo niet,
meldt het mij!-
dan kan ik mij wenden
   over rechts óf over links!

50


Dan antwoordt Laban, en Betoeël ook,-
   en zij zeggen:

van de Ene is dit woord uitgegaan!-
wij zijn niet bij machte
   een woord tegen u uit te brengen,

recht of slecht;

51


ziehier Rebekka voor uw aanschijn,
   neem (haar) mee en ga;

zij worde tot vrouw
   voor de zoon van uw heer

zoals de Ene heeft gesproken!

52


Het geschiedt:

zodra de dienaar van Abraham
   hun woorden heeft gehoord:

buigt hij zich ter aarde voor de Ene.

53


Dan pakt de dienaar uit:
   voorwerpen van zilver,
   voorwerpen van goud, gewaden,-

en geeft die aan Rebekka;
kostelijkheden
heeft hij gegeven aan haar broer
   en haar moeder.

54


Dan eten ze, en drinken,

hij en de mannen bij hem, en overnachten;
in de ochtend staan ze op,
en hij zegt: zendt mij heen, naar mijn heer!

55


Maar dan zegt haar broer,
   en haar moeder ook:

laat het meisje
   enkele dagen, of tien, bij ons zitten;

daarná kunt u gaan!

56


Maar hij zegt tot hen:
   laat mij niet achterop raken

nu de Ene mijn reis heeft doen gelukken;
zendt mij heen!,
dan ga ik naar mijn heer!

57


Zij zeggen: laten wij het meisje roepen
   en het vragen aan haar eigen mond!

58


Zij roepen Rebekka en zeggen tot haar:

ga je, mét deze man?-
en zij zegt: ik ga mee!

59


Dan zenden ze hun zuster Rebekka
   met haar voedster heen,

en ook Abrahams dienaar en zijn mannen.

60


Ze zegenen Rebekka en zeggen tot haar:

zuster van ons,
worde jij tot duizenden van een overvloed;
erve jouw zaad
de poort van zijn haters!

61


Dan staat Rebekka op, en haar meisjes ook,

en ze maken zich rijvaardig op de kamelen
en gaan mee de man achterna;
de dienaar neemt Rebekka mee en gáát.

62


Isaak is aangekomen daar waar men komt

bij de bron Lachai Roï;
hij is gezeten op het land van de Negev.

63


Isaak trekt tegen de avondwende
   zijn tent uit
   om te mijmeren in het veld;

hij heft zijn ogen op en ziet:
daar komen de kamelen!

64


Dan heft Rebekka haar ogen op

en ziet Isaak,
en laat zich vállen van bovenop de kameel.

65


Ze zegt tot de dienaar:

wie is gindse man,
   die daar over het veld gaat,
   ons tegemoet?-

de dienaar zegt: dat is mijn heer!
Zij neemt de sluier en bedekt zich.

66


De dienaar vertelt aan Isaak:

alle afspraken,- hij heeft ze gedaan!

67


Dan doet Isaak haar komen

in de tent van Sara, zijn moeder:
hij neemt Rebekka aan,
   zij wordt hem tot vrouw
   en hij krijgt haar lief;

zo wordt Isaak getroost
   na de dood van zijn moeder.