Het geschiedt: honger in het land, een andere dan de éérdere honger die er is geschied in de dagen van Abraham; dan gaat Isaak naar Avimelech, de koning der Filistijnen, naar Gerar,- zwerversgasthuis.
Daar laat zich aan hem zien de Ene en zegt: daal niet af naar Egypte,- woon in het land dat ik je toezeg;
3
wees zwerver-te-gast in dit land: ik zal met je zijn, ik zal je zegenen; want aan jou en aan je zaad zal ik al deze landstreken geven; ik zal de bezwering gestand doen die ik heb gezworen aan Abraham, je vader;
4
ik zal jouw zaad zo overvloedig maken als de sterren aan de hemel,- geven zal ik aan jouw zaad al deze landstreken; door jouw zaad zullen zich gezegend weten alle volkeren van het aardland,-
5
als loon daarvoor dat Abraham gehoord heeft naar mijn stem,- en bewaard heeft wat ik te bewaren gaf: mijn geboden, mijn inzettingen en mijn onderrichtingen!
6
Dan zet Isaak zich neer in Gerar,- zwerversgasthuis.
7
Maar dan vragen de mannen van dat oord naar zijn vrouw en zegt hij ‘mijn zuster is zij’, want hij is bevreesd om te zeggen ‘mijn vrouw’,- ‘anders zullen de mannen van dit oord mij vermoorden om Rebekka, want zij is goed om aan te zien!’
8
Maar het geschiedt wanneer hij daar een lengte van dagen is: eens gluurt Avimelech, koning van de Filistijnen door het schietgat; en wat ziet hij?- ziedaar Isaak,- men lacht, is bezig Rebekka, zijn vrouw, ‘aan het lachen te maken’…
9
Avimelech roept Isaak en zegt: echt, ziedaar ze is je vrouw,- hoe heb je kunnen zeggen ‘zij is mijn zuster’? Isaak zegt tot hem: omdat ik zei ‘anders moet ik om haar sterven’!
10
Dan zegt Avimelech: wat heb je ons aangedaan!- op een haar na had een van de manschap jouw vrouw beslapen en had je schuld over ons doen komen!
11
Dan gebiedt Avimelech heel de manschap en zegt: wie deze man of zijn vrouw aanraakt zal met de dood worden gedood!