sta op, ga naar Padan Aram, naar het huis van Betoeël, je moeders vader,- en neem je een vrouw dáárvandaan, uit de dochters van Laban, je moeders broer;
3
God de Overmachtige zal je zegenen, hij zal je vruchtbaar en talrijk maken; worden zul je tot een vergadering van gemeenschappen!-
4
hij geve je de zegen van Abraham, jou en jouw zaad mét je, opdat jij zult beërven het land van je omzwervingen dat God aan Abraham heeft gegeven!
5
Isaak zendt Jakob weg en die gaat op Padan Aram aan,- naar Laban, de zoon van Betoeël de Arameeër, de broer van Rebekka, moeder van Jakob en Esau.
6
Als Esau ziet dat Isaak Jakob heeft gezegend en hem naar Padan Aram heeft gezonden om zich daarvandaan een vrouw te nemen,- toen hij hem zegende en hem een gebod oplegde door te zeggen: neem geen vrouw uit de dochters van Kanaän!-
7
en dat Jakob hoort naar zijn vader en zijn moeder, en naar Padan Aram gaat,
8
dan ziet Esau in hoe slecht de dochters van Kanaän zijn,- in de ogen van Isaak, zijn vader,
9
en gaat Esau naar Ismaël, en neemt zich Machalat, dochter van Abrahams zoon Ismaël, zuster van Nevajot, tot vrouw bij de vrouwen die hij heeft. ••