Instellingen

1


Dan roept Isaak Jakob toe en zegent hem

en gebiedt hem en zegt tot hem:
neem geen vrouw
   uit de dochters van Kanaän,-

2


sta op, ga naar Padan Aram,

naar het huis van Betoeël, je moeders vader,-
en neem je een vrouw dáárvandaan,
uit de dochters van Laban, je moeders broer;

3


God de Overmachtige zal je zegenen,

hij zal je vruchtbaar en talrijk maken;
worden zul je tot een vergadering
   van gemeenschappen!-

4


hij geve je de zegen van Abraham,

jou en jouw zaad mét je,
opdat jij zult beërven het land
   van je omzwervingen

dat God aan Abraham heeft gegeven!

5


Isaak zendt Jakob weg

en die gaat op Padan Aram aan,-
naar Laban,
   de zoon van Betoeël de Arameeër,

de broer van Rebekka,
moeder van Jakob en Esau.

6


Als Esau ziet

dat Isaak
Jakob heeft gezegend
en hem naar Padan Aram heeft gezonden
om zich daarvandaan een vrouw te nemen,-
toen hij hem zegende
en hem een gebod oplegde door te zeggen:
neem geen vrouw
   uit de dochters van Kanaän!-

7


en dat Jakob hoort

naar zijn vader en zijn moeder,
en naar Padan Aram gaat,

8


dan ziet Esau in

hoe slecht de dochters van Kanaän zijn,-
in de ogen van Isaak, zijn vader,

9


en gaat Esau naar Ismaël,

en neemt zich
Machalat,
   dochter van Abrahams zoon Ismaël,
   zuster van Nevajot,
   tot vrouw bij de vrouwen die hij heeft.

••