Hij bereikt het oord en overnacht daar, want de zon is thuisgekomen; hij neemt een van de stenen van het oord en legt die aan zijn hoofdeinde; zo slaapt hij in, in dat oord.
12
Hij droomt: ziedaar, een ladder geposteerd op het aardland, zijn hoofd reikend tot aan de hemel; ziedaar: engelen van God opstijgend en neerdalend daarover;
13
en ziedaar: boven hem de Ene geposteerd; hij zegt: ik ben de Ene, God van je vader Abraham en God van Isaak; het aardland waarop je nu slaapt zal ik geven aan jou en aan je zaad;
14
worden zal je zaad als het stof van het aardland en uitbreken zul je zeewaarts, oostwaarts, noordelijk en zuidwaarts; gezegend zullen zijn door jou, en door je zaad alle families op de –rode– grond;
15
ziehier, ik ben met je, wáken zal ik over je, overal waar je gaat en je doen terugkeren op deze –rode– grond; want ik zal je niet verlaten totdat ik echt heb gedaan wat ik tot jou heb gesproken!