Hij bereikt het oord en overnacht daar, want de zon is thuisgekomen; hij neemt een van de stenen van het oord en legt die aan zijn hoofdeinde; zo slaapt hij in, in dat oord.
12
Hij droomt: ziedaar, een ladder geposteerd op het aardland, zijn hoofd reikend tot aan de hemel; ziedaar: engelen van God opstijgend en neerdalend daarover;
13
en ziedaar: boven hem de Ene geposteerd; hij zegt: ik ben de Ene, God van je vader Abraham en God van Isaak; het aardland waarop je nu slaapt zal ik geven aan jou en aan je zaad;
14
worden zal je zaad als het stof van het aardland en uitbreken zul je zeewaarts, oostwaarts, noordelijk en zuidwaarts; gezegend zullen zijn door jou, en door je zaad alle families op de –rode– grond;
15
ziehier, ik ben met je, wáken zal ik over je, overal waar je gaat en je doen terugkeren op deze –rode– grond; want ik zal je niet verlaten totdat ik echt heb gedaan wat ik tot jou heb gesproken!
16
Jakob wordt wakker uit zijn slaap en zegt: waarlijk is hier de Ene in dit oord; en ík heb het niet onderkend!
17
Hij wordt bevreesd en zegt: hoe vreeswekkend is dit oord!- dit is niet anders dan een huis van God, dit is de poort des hemels!
18
In de ochtendvroegte recht Jakob zijn schouders, hij neemt de steen die hij had neergelegd aan zijn hoofdeind en zet haar neer als standkei; dan giet hij olie over haar hoofd.
19
Hij roept als naam uit voor dat oord: Bet El,- huis van God! maar eertijds was ‘Loez’ de naam van de stad van hoofde aan.