Instellingen

1


Als Rachel moet aanzien

dat zij niet heeft gebaard aan Jakob
wordt Rachel jaloers op haar zuster;
ze zegt tot Jakob: gun mij zonen,
zo niet, dan sterf ik!

2


Dan ontbrandt Jakobs toorn tegen Rachel;

hij zegt:
ben ík het in plaats van God
die jou een vrucht
   in de schoot heeft onthouden?

3


Zij zegt:

zie hier mijn dienstmaagd Bilha,
   kom tot háár,-

dan zal zij op mijn knieën baren,
zodat ook ik met zonen word opgebouwd,
   uit haar.

4


Ze geeft hem haar slavin Bilha tot vrouw;

en Jakob komt tot haar.

5


Bilha wordt zwanger

en baart aan Jakob een zoon.

6


Dan zegt Rachel: God heeft over mij geoordeeld

en heeft ook gehoord naar mijn stem;
hij geeft mij een zoon!
Daarom heeft zij als zijn naam geroepen:
   Dan,- hij heeft geoordeeld!

7


Ze wordt nogmaals zwanger

en baart,
Bilha, Rachels slavin,
aan Jakob een tweede zoon.

8


Dan zegt Rachel:

godsgrote gevechten heb ik uitgevochten
   met mijn zuster, ook heb ik overmocht!

Ze roept als naam voor hem uit:
   Naftali,- door mij bevochten!

9


Als Lea ziet

dat ze wat baren betreft stil is blijven staan,
neemt ze Zilpa, haar slavin,
en geeft haar aan Jakob tot vrouw.

10


Zo baart Zilpa,

Lea’s slavin, aan Jakob een zoon.

11


Dan zegt Lea: er is gewin gekomen!-

en ze roept als naam voor hem uit:
   Gad,- gewonnen!

12


Dan baart

Zilpa, Lea’s slavin,
aan Jakob een tweede zoon;

13


en Lea zegt: hoe zalig ben ik!-

want dochters
   zullen mij zalig prijzen!-

en ze roept als naam voor hem uit:
   Aser,- zalig!

14


Ruben gaat in de dagen
   van de tarweoogst heen,

vindt op het veld minne-appels
en komt daarmee
bij zijn moeder, Lea.
Dan zegt Rachel tegen Lea:
geef toch mij
wat van de minne-appels van je zoon!

15


Zij zegt tot haar:

is het te weinig voor jou
   om mijn man af te nemen

dat je nu ook wilt nemen
de minne-appels van mijn zoon?
Dan zegt Rachel:
daarvoor mag hij vannacht met jou slapen,
in ruil voor de minne-appels van je zoon!

16


Als Jakob van het veld komt

in de avondschemer,
trekt Lea uit, hem tegemoet
en zegt: tot míj moet je komen,
want als een loonwerker heb ik je gehuurd
met de minne-appels van mijn zoon!-
en hij slaapt met haar, in diezelfde nacht.

17


God verhoort Lea:

ze wordt zwanger en baart aan Jakob
een vijfde zoon.

18


Lea zegt:

God heeft mij er loon voor gegeven
dat ik mijn slavin aan mijn man heb gegeven!
Ze roept als naam voor hem uit:
   Issachar,- hij zal het lonen!

19


Nog eens wordt Lea zwanger

en baart aan Jakob een zesde zoon.

20


Lea zegt:

begiftigd heeft God mij
met een goede gift,
ditmaal zal mijn man mij bewonen,
want een zestal zonen heb ik hem gebaard!-
en ze roept als naam voor hem uit:
   Zebulon,- bewoner!

21


Daarna heeft zij een dochter gebaard;

ze riep als naam voor haar uit: Dina!

22


Dan gedenkt God Rachel:

God hoort naar haar
en opent haar moederschoot.

23


Ze wordt zwanger en baart een zoon;

ze zegt:
God heeft mijn smaad saamgevoegd,

24


en roept als naam voor hem uit:
   Jozef,- hij zal toevoegen!

en zegt erbij:
de Ene zal mij een andere zoon toevoegen!

25


Het geschiedt

als Rachel Jozef heeft gebaard,-
dat Jakob tot Laban zegt:
zend mij heen, dat ik kan gaan
naar eigen oord en eigen land;

26


geef me

mijn vrouwen en de mij geborenen mee
waarvoor ik je gediend heb, dan kan ik gaan:
want jij wéét
met welke dienstbaarheid ik je heb gediend!

27


Laban zegt tot hem:

moge ik toch genade gevonden hebben
   in je ogen,-

ik heb bespeurd
dat de Ene mij zegent ter wille van jou!

28


Hij zegt:

bepaal je loon bij mij en ik zal het je geven!

29


Hij zegt tot hem:

zelf weet jij
hoe ik je gediend heb,-
en hoe het je vee met mij is vergaan;

30


want het was maar

een béétje dat van jou is geweest
   vóór mijn verschijning
   en het brak uit tot een overvloed,

de Ene heeft je gezegend voor mijn voetstap;
welnu,
wanneer mag ook ík iets doen
   aan míjn huishouden?