Instellingen

25


Het geschiedt

als Rachel Jozef heeft gebaard,-
dat Jakob tot Laban zegt:
zend mij heen, dat ik kan gaan
naar eigen oord en eigen land;

26


geef me

mijn vrouwen en de mij geborenen mee
waarvoor ik je gediend heb, dan kan ik gaan:
want jij wéét
met welke dienstbaarheid ik je heb gediend!

27


Laban zegt tot hem:

moge ik toch genade gevonden hebben
   in je ogen,-

ik heb bespeurd
dat de Ene mij zegent ter wille van jou!

28


Hij zegt:

bepaal je loon bij mij en ik zal het je geven!

29


Hij zegt tot hem:

zelf weet jij
hoe ik je gediend heb,-
en hoe het je vee met mij is vergaan;

30


want het was maar

een béétje dat van jou is geweest
   vóór mijn verschijning
   en het brak uit tot een overvloed,

de Ene heeft je gezegend voor mijn voetstap;
welnu,
wanneer mag ook ík iets doen
   aan míjn huishouden?

31


Hij zegt: wat moet ik je geven?

Jakob zegt:
   je hoeft me niet wat-dan-ook te geven,-

als je maar dit woord voor mij doet,
zal ik je wolvee weiden,
   het bewaken:

32


ik zal heel je kudde wolvee
   vandaag doorkruisen

en daaruit verwijderen elk lam
dat gespikkeld of gevlekt is,
én elk zwart lam bij de schapen,
én wat gespikkeld is en gevlekt is
   bij de geiten:

dát zal mijn loon wezen;

33


want getuigen
   zal voor mij mijn oprechtheid
   op de dag van morgen,

wanneer ik zal komen om mijn loon,
   voor jouw aanschijn:

al wat niet gespikkeld of gevlekt is
   bij de geiten

en zwart bij de schapen
is gestolen waar bij mij!

34


Laban zegt: zie,

geschiede naar jouw woord!,

35


en hij verwijdert op diezelfde dag
   de gestreepte en gevlekte bokken

en alle gespikkelde en gevlekte geiten,
alles waar laban,- wit aan is,
en al wat zwart is onder de schapen,
en geeft dat in de hand van zijn zoons.

36


Hij stelt in:

een reis van drie dagen
tussen hem en Jakob;
terwijl Jakob
herder wordt over wat er
   van Labans wolvee is overgebleven.

37


Dan neemt Jakob zich

verse takken van de witte labanspopulier,
   van hazelaar en plataan,

en kerft daarin witte labanskerven,
blootleggend het labanswit
op de takken.

38


Hij plaatst

de takken die hij heeft ingekerfd
in de goten, in de waterdrinkbakken,-
waar ze komen om te drinken,
   het ene wolvee
   pal voor het andere wolvee.

Ze worden bronstig
   als ze komen om te drinken;

39


ze worden bronstig, het wolvee,
   bij de takken,-

en zij baren, het wolvee,
gestreepten, gespikkelden en gevlekten.

40


De schapen

heeft Jakob afgezonderd
en hij heeft het aanschijn van het wolvee
   gericht naar het gestreepte
   en al het zwarte bij het wolvee van Laban;

hij heeft voor zichzelf kudden apart gezet,-
hij heeft ze niet neergezet bij het wolvee
   van Laban.

41


Het is geschied:

bij elke bronst
van de sterksten uit het wolvee,
heeft Jakob de takken neergezet
voor de ogen van het wolvee,
   in de drinkbakken

om met die takken bronst op te wekken.

42


En bij wat verkwijnde uit het wolvee
   heeft hij niets neergezet;

zo is het geschied:
   de kwijnenden voor Laban

en de sterken voor Jakob!

43


De man breidt uitermate uit:

een overvloed aan wolvee,
slavinnen en dienaars, kamelen en ezels
   wordt van hem.