1 | Maar dan hoort hij de gesprekken van Labans zonen, dat ze zeggen: genomen heeft Jakob alles wat van onze vader was,- en uit wat van onze vader was heeft hij zich klaargemaakt heel deze glorie!
| |
2 | En Jakob ziet het aanschijn van Laban aan,- ziedaar, dat is niet mét hem als gister en eergister.
| |
3 | Dan zegt de Ene tot Jakob: keer terug naar het land van je vaderen, naar je geboortegrond: ik zal met je wezen!
| |
4 | Jakob zendt iemand uit en laat Rachel en Lea roepen,- te velde, bij zijn wolvee.
| |
5 | Hij zegt tot hen: ik zie aan het aanschijn van jullie vader dat hij tot mij niet is als gister en eergister: de God van mijn vader is met mij geweest;
| |
6 | zelf weten jullie hoe ik met al mijn kracht jullie vader heb gediend;
| |
7 | jullie vader heeft met mij de gek gestoken en mijn loon wel tien keren veranderd; maar God heeft hem niet gegeven kwaad te begaan aan mij;
| |
8 | als hij zús zei: ‘gespikkelden, dat zij je loon’, dan baarden ze, alle wolvee, gespikkelden; en als hij zó zei: ‘gestreepten, dat zij je loon’, dan baarden ze, alle wolvee, gestreepten;
| |
9 | zo ontrukte God het vee aan jullie vader en gaf het aan mij:
| |
10 | het geschiedt in de bronsttijd van het wolvee: ik hef mijn ogen op en zie in de droom: ziedaar, de bokken die het wolvee beklimmen zijn gestreept, gespikkeld en bont;
| |
11 | dan zegt tot mij de engel van God in de droom: Jakob!- en ik zeg ‘hier ben ik!’;
| |
12 | hij zegt: hef toch je ogen op en zie hoe alle bokken die het wolvee beklimmen gestreept, gespikkeld en bont zijn,- want gezien heb ik al wat Laban jou aandoet;
| |
13 | ik ben de God van Bet El, waar jij een standkei hebt gezalfd, waar je mij een belofte hebt beloofd; nú dan: sta op, trek weg uit dit land en keer terug naar het land van je geboorte!
| |
14 | Dan antwoordt Rachel, en Lea ook, en zeggen ze tot hem: hebben wij nog part of deel in het huis van onze vader?-
| |
15 | zijn wij door hem niet als vreemdelinges beschouwd toen hij ons verkocht?- ook teert hij met zijn verteringen op ons geld!-
| |
16 | ja, al de rijkdom die God aan onze vader ontrukt heeft is van ons en onze zonen; nu dan, al wat God tot je gezegd heeft, doe dat!
| |
17 | Dan staat Jakob op,- en tilt zijn zonen en zijn vrouwen op de kamelen.
| |
18 | Hij drijft al zijn vee op, en al zijn gewin dat hij heeft gewonnen, zijn zelfverworven vee dat hij aangewonnen heeft in Padan Aram; om te komen bij zijn vader Isaak, in het land van Kanaän.
| |
19 | Laban is weggegaan om zijn schapen te scheren; dan steelt Rachel de terafiem van haar vader.
| |
20 | En Jakob besteelt het hart van Laban de Arameeër, door hem niet te melden dat hij gaat vluchten.
| |
21 | Hij vlucht, hijzelf en al het zijne; hij staat op en steekt de rivier over; hij zet zijn aanschijn op het bergland van de Gilead.
| |
22 | Op de derde dag meldt men aan Laban dat Jakob is gevlucht.
| |
23 | Hij neemt zijn broeders mee en jaagt hem achterna een reis van zeven dagen; hij krijgt hem beet in het bergland van de Gilead.
| |
24 | Dan komt God tot Laban de Arameeër in de nachtelijke droom, en zegt tot hem: wacht je ervoor dat je met Jakob eerst goed spreekt en dan kwaad (doet)!
| |
25 | Zo bereikt Laban Jakob; Jakob heeft zijn tent opgeslagen in het bergland en Laban heeft met zijn broeders tenten opgeslagen in het bergland van de Gilead.
| |
26 | Laban zegt tot Jakob: wat heb je gedaan?- je besteelt mijn hart!- je drijft mijn dochters op als buit van een zwaard;
| |
27 | waarom ben je stiekem gevlucht en heb je mij bestolen?- je hebt het mij niet gemeld,- ik zou je met vreugde en gezangen heenzenden, met trom en harp!-
| |
28 | je hebt me niet eens toegestaan om mijn zonen en dochters te kussen; nu heb je dwaas gedaan!-
| |
29 | er is godskracht in mijn hand om jullie kwaad te doen; maar de God van jullie vader heeft gisternacht tot mij gezegd,- hij zei: ‘wacht je ervoor om met Jakob eerst goed te spreken en dan kwaad (te doen)!’-
| |
30 | welnu, je móest gaan en ging, omdat je vol verlangen verlangde naar het huis van je vader; maar waarom heb je mijn goden gestolen?!
| |