Instellingen

22


Op de derde dag meldt men aan Laban

dat Jakob is gevlucht.

23


Hij neemt zijn broeders mee

en jaagt hem achterna
een reis van zeven dagen;
hij krijgt hem beet in het bergland van
   de Gilead.

24


Dan komt God tot Laban de Arameeër
   in de nachtelijke droom,

en zegt tot hem:
   wacht je ervoor dat je met Jakob
   eerst goed spreekt en dan kwaad (doet)!

25


Zo bereikt Laban Jakob;

Jakob
heeft zijn tent opgeslagen in het bergland
en Laban heeft met zijn broeders
   tenten opgeslagen
   in het bergland van de Gilead.

26


Laban zegt tot Jakob:

wat heb je gedaan?-
je besteelt mijn hart!-
je drijft mijn dochters op
als buit van een zwaard;

27


waarom ben je stiekem gevlucht

en heb je mij bestolen?-
je hebt het mij niet gemeld,-
ik zou je
   met vreugde en gezangen heenzenden,
   met trom en harp!-

28


je hebt me niet eens toegestaan

om mijn zonen en dochters te kussen;
nu heb je dwaas gedaan!-

29


er is godskracht in mijn hand

om jullie kwaad te doen;
maar de God van jullie vader heeft
   gisternacht tot mij gezegd,- hij zei:

‘wacht je ervoor
   om met Jakob eerst goed te spreken
   en dan kwaad (te doen)!’-

30


welnu, je móest gaan en ging,

omdat je vol verlangen verlangde
   naar het huis van je vader;

maar waarom heb je mijn goden gestolen?!

31


Jakob antwoordt en zegt tot Laban:

omdat ik bevreesd was,
omdat ik zei:
anders ontroof jij mij je dochters!-

32


maar bij wie jij je goden vindt,

die zal het niet overleven!-
herken zelf ten overstaan van
   onze broeders wat ik bij me heb
   en neem het jouwe!

Jakob heeft niet geweten
dat Rachel ze had gestolen.

33


Laban komt binnen in de tent van Jakob,
   in de tent van Lea

en in de tent van de twee dienstmaagden,-
   maar heeft niets gevonden;

hij gaat de tent van Lea uit
en komt de tent van Rachel binnen.

34


Maar Rachel

heeft de terafiem genomen,
ze in het zadel van de kameel gelegd
en is erop gaan zitten;
Laban tastte de hele tent af,
   maar heeft niets gevonden.

35


Ze zegt tot haar vader:

laat het niet ontvlammen
   in de ogen van mijn heer,

dat ik niet bij machte ben om op te staan
   voor uw aanschijn,

want het gaat mij naar de weg der vrouwen!
Hij zoekt nauwgezet,-
en heeft de terafiem niet gevonden!

36


Dan ontvlamt het bij Jakob
   en maakt hij Laban verwijten;

Jakob antwoordt en zegt tot Laban:
wat is mijn misstap, wat mijn zonde
dat je mij zo achterna gehitst bent?-

37


want je hebt al mijn spullen afgetast

en wát van alle spullen van je huis
   heb je gevonden?-

leg het hier neer
ten overstaan van mijn broeders en
   jouw broeders,-

dan kunnen zij tussen ons tweeën beslissen;

38


deze twintig jaar dat ik bij je ben

hebben je ooien* Het Hebreeuws heeft hier: rachelécha, je Rachels! en je geiten
   geen misdracht gehad;

de rammen van je wolvee
   heb ik niet opgegeten;

39


met het verscheurde
   ben ik niet tot je gekomen,

ik heb het tot mijn eigen zonde gemaakt,
uit mijn hand eiste je terug
wat mij ontstolen werd des daags en
wat mij ontstolen werd des nachts;

40


zo is het geweest:
   op de dag verteerde mij hitte,
   en koude in de nacht;

zodat mijn slaap week van mijn ogen;

41


ik ben nu

twintig jaar
in je huis;
gediend heb ik veertien jaar
   voor je twee dochters

en zes jaren voor het wolvee;
je hebt mijn loon wel tien keren veranderd;

42


was niet

de God van mijn vader,
   de God van Abraham
   en de schrik van Isaak voor mij geweest,

dan had je mij nu ledig heengezonden;
mijn ellende
en de moeite van mijn handpalmen
   heeft God gezien
   en gisternacht heeft hij beslist!

43


Laban antwoordt en zegt tot Jakob:

de dochters zijn míjn dochters,
   de zonen míjn zonen
   en het wolvee míjn wolvee,

al wat jij ziet is van mij;
maar mijn eigen dochters,
wat zal ik hun vandaag aandoen,-
of hun zonen die zij hebben gebaard?-

44


welnu:

ga mee, laten we een verbond smeden,
   ik en jij;

wezen zal dat tot getuigenis
   tussen mij en jou!

45


Jakob neemt een steen,-

en verheft haar tot matséva,- standkei.

46


Dan zegt Jakob tot zijn broeders:
   vergaart stenen!

Zij nemen stenen en maken een steenhoop;
ze eten daar bij de steenhoop.

47


Dan roept Laban voor hem uit:

Jegar Sahadoeta,- puinhoop-oorkonde;
maar Jakob heeft over hem uitgeroepen
   ‘Galeed’,-
   een steenhoop is getuige!

48


Laban zegt:

deze steenhoop is getuige
   tussen mij en jou vandaag!

Daarom is als naam voor hem uitgeroepen
   ‘Galeed’,-
   een steenhoop is getuige!

49


en ook de Mitspa,- uitkijkpost, omdat hij zei:

moge de Ene uitkijken tussen mij en jou,-
omdat wij ‘man voor makker’
   verborgen zullen leven;

50


als je mijn dochters onderdrukt,

als je vrouwen neemt naast mijn dochters
dan is geen man met ons,-
zie,
God is getuige tussen mij en jou!

51


Laban zegt tot Jakob:

ziehier deze steenhoop
en ziehier de standkei
die ik heb opgeworpen tussen mij en jou: