Instellingen

3


Dan zegt de Ene tot Jakob:

keer terug naar het land van je vaderen,
   naar je geboortegrond:

ik zal met je wezen!

4


Jakob zendt iemand uit

en laat Rachel en Lea roepen,-
te velde, bij zijn wolvee.

5


Hij zegt tot hen:

ik zie aan het aanschijn van jullie vader
dat hij tot mij niet is
   als gister en eergister:

de God van mijn vader
is met mij geweest;

6


zelf weten jullie

hoe ik met al mijn kracht
jullie vader heb gediend;

7


jullie vader heeft met mij de gek gestoken

en mijn loon wel tien keren veranderd;
maar God heeft hem niet gegeven
kwaad te begaan aan mij;

8


als hij zús zei:

‘gespikkelden, dat zij je loon’,
dan baarden ze, alle wolvee, gespikkelden;
en als hij zó zei:
‘gestreepten, dat zij je loon’,
dan baarden ze, alle wolvee, gestreepten;

9


zo ontrukte God het vee aan jullie vader
   en gaf het aan mij:

10


het geschiedt

in de bronsttijd van het wolvee:
ik hef mijn ogen op en zie in de droom:
ziedaar,
   de bokken die het wolvee beklimmen

zijn gestreept, gespikkeld en bont;

11


dan zegt tot mij de engel van God
   in de droom:
   Jakob!-

en ik zeg ‘hier ben ik!’;

12


hij zegt:

hef toch je ogen op en zie hoe alle bokken
   die het wolvee beklimmen

gestreept, gespikkeld en bont zijn,-
want gezien heb ik
   al wat Laban jou aandoet;

13


ik ben de God van Bet El,

waar jij een standkei hebt gezalfd,
waar je mij een belofte hebt beloofd;
nú dan:
sta op, trek weg uit dit land
en keer terug naar het land van je geboorte!

14


Dan antwoordt Rachel, en Lea ook,

en zeggen ze tot hem:
hebben wij nog part of deel
   in het huis van onze vader?-

15


zijn wij door hem
   niet als vreemdelinges beschouwd
   toen hij ons verkocht?-

ook teert hij met zijn verteringen
   op ons geld!-

16


ja, al de rijkdom

die God aan onze vader ontrukt heeft
is van ons en onze zonen;
nu dan,
al wat God tot je gezegd heeft, doe dat!

17


Dan staat Jakob op,-

en tilt zijn zonen en
   zijn vrouwen op de kamelen.

18


Hij drijft al zijn vee op,

en al zijn gewin dat hij heeft gewonnen,
zijn zelfverworven vee
dat hij aangewonnen heeft in Padan Aram;
om te komen bij zijn vader Isaak,
   in het land van Kanaän.

19


Laban is weggegaan

om zijn schapen te scheren;
dan steelt Rachel
de terafiem van haar vader.

20


En Jakob besteelt

het hart van Laban de Arameeër,
door hem niet te melden
dat hij gaat vluchten.

21


Hij vlucht, hijzelf en al het zijne;

hij staat op en steekt de rivier over;
hij zet zijn aanschijn op het bergland van
   de Gilead.

22


Op de derde dag meldt men aan Laban

dat Jakob is gevlucht.

23


Hij neemt zijn broeders mee

en jaagt hem achterna
een reis van zeven dagen;
hij krijgt hem beet in het bergland van
   de Gilead.

24


Dan komt God tot Laban de Arameeër
   in de nachtelijke droom,

en zegt tot hem:
   wacht je ervoor dat je met Jakob
   eerst goed spreekt en dan kwaad (doet)!

25


Zo bereikt Laban Jakob;

Jakob
heeft zijn tent opgeslagen in het bergland
en Laban heeft met zijn broeders
   tenten opgeslagen
   in het bergland van de Gilead.

26


Laban zegt tot Jakob:

wat heb je gedaan?-
je besteelt mijn hart!-
je drijft mijn dochters op
als buit van een zwaard;

27


waarom ben je stiekem gevlucht

en heb je mij bestolen?-
je hebt het mij niet gemeld,-
ik zou je
   met vreugde en gezangen heenzenden,
   met trom en harp!-

28


je hebt me niet eens toegestaan

om mijn zonen en dochters te kussen;
nu heb je dwaas gedaan!-

29


er is godskracht in mijn hand

om jullie kwaad te doen;
maar de God van jullie vader heeft
   gisternacht tot mij gezegd,- hij zei:

‘wacht je ervoor
   om met Jakob eerst goed te spreken
   en dan kwaad (te doen)!’-

30


welnu, je móest gaan en ging,

omdat je vol verlangen verlangde
   naar het huis van je vader;

maar waarom heb je mijn goden gestolen?!

31


Jakob antwoordt en zegt tot Laban:

omdat ik bevreesd was,
omdat ik zei:
anders ontroof jij mij je dochters!-

32


maar bij wie jij je goden vindt,

die zal het niet overleven!-
herken zelf ten overstaan van
   onze broeders wat ik bij me heb
   en neem het jouwe!

Jakob heeft niet geweten
dat Rachel ze had gestolen.