Instellingen

11


God zegt tot hem:
   ik ben God Overmachtig,-
   draag vrucht en wees overvloedig;

een volk, een vergadering van volkeren
   zal er uit jou worden;

koningen zullen uit je lendenen wegtrekken;

12


het land

dat ik heb gegeven
   aan Abraham en aan Isaak
   geef ik aan jou;

en aan je zaad ná jou zal ik het land geven!

13


Dan stijgt God op van hem,-

in het oord
   waar hij met hem heeft gesproken.

14


Jakob stelt een standkei op

in het oord
   waar hij met hem heeft gesproken,-
   een staand teken van steen;

hij plengt over haar een plenggave
en giet over haar olijfolie uit.

15


Jakob roept als naam uit voor het oord

waar God met hem heeft gesproken:
   Bet El,- huis van God!

16


Ze breken op van Bet El

en het geschiedt nog maar een stuk land
   vóór aankomst in Efrat,-

dat Rachel baart
   en het zwaar krijgt bij haar baren.

17


Het geschiedt
   als ze het zo zwaar heeft bij het baren,

dat de baarhulp tot haar zegt: vrees niet,
want ook deze is een zoon voor jou!

18


En het geschiedt,

als haar ziel uit haar weggaat
   -want ze is stervende-

roept ze als naam voor hem ‘Ben Oni’,-
   ongelukskind!.

Maar zijn vader heeft voor hem uitgeroepen
‘Benjamin’,- lievelingszoon!

19


Rachel sterft,-

en wordt begraven langs de weg van Efrata,
dat is Betlehem.

20


Jakob stelt een standkei op boven haar graf;

dat is de standkei van Rachels graf
   tot op vandaag.

21


Israël breekt op,-

en spreidt zijn tent uit
aan gene zijde van Migdal Eder.

22


Het geschiedt

als Israël woont in die landstreek
dat Ruben heengaat
en slaapt
   met Bilha, de bijvrouw van zijn vader;

dat hóórt Israël…

Zo worden de zonen van Jakob een twaalftal;

23


de zonen van Lea:

Jakobs eersteling Ruben;
Simeon, Levi en Juda,
Issachar en Zebulon;
de zonen van Rachel:
Jozef en Benjamin;

25


de zonen van Bilha, Rachels slavin:

Dan en Naftali;

26


de zonen van Zilpa, Lea’s slavin:
   Gad en Aser;

dat zijn de zonen van Jakob
die hem zijn gebaard in Padan Aram.

27


Jakob komt aan bij zijn vader Isaak

te Mamree, bij Kirjat Arba,-
dat is Hebron,
waar Abraham zwerver-te-gast is geweest
   en Isaak ook.

28


De dagen van Isaak worden

honderd jaar en tachtig jaar.

29


Isaak overlijdt: hij sterft en wordt verzameld
   bij zijn manschappen,

oud en verzadigd van dagen;
hem begraven
Esau en Jakob, zijn zonen.