Esau heeft zijn vrouwen uit de dochters van Kanaän genomen: Ada, dochter van Elon de Chitiet, en Oholivama, dochter van Ana, dochter van Tsivon de Chiviet,
3
en Basemat, dochter van Ismaël, zuster van Navajot.
4
Ada baart aan Esau: Elifaz; Basemat heeft Reoeël gebaard.
5
Oholivama baarde Jeoesj, Jalam en Korach; dit zijn de zonen van Esau die hem gebaard zijn in het land van Kanaän.
6
Esau neemt zijn vrouwen, zijn zonen en zijn dochters, alle zielen van zijn huis, zijn levende have, al zijn vee, heel zijn bezit dat hij in het land van Kanaän verworven heeft,- en gaat naar een land weg van het aanschijn van zijn broer Jakob;
7
want wat zij verworven hebben is te veel geworden om samen te zetelen; en het land van hun omzwervingen is niet bij machte geweest om hen te dragen, gezien hun levende haves.
8
Esau zet zich neer in het gebergte Seïr; Esau, dat is –rood– Edom.
9
Dit zijn de geboorten uit Esau, vader van –rood– Edom, in het bergland Seïr.