Instellingen

6


Hij zegt tot hen:

hoort toch
deze droom die ik heb gedroomd:

7


ziedaar, wij zijn bundels aan het binden
   op het veld, en

ziedaar, mijn bundel richt zich op
   en is ook blijven staan;

en zie, dan omringen hem: júllie bundels,
en die buigen zich voor mijn bundel!

8


Zijn broeders zeggen tot hem:

zul jíj koning worden, koning over óns
en heersen als heerser over ons?-
en nóg eens voegen ze toe
   aan hun haat voor hem,

om zijn dromen en om zijn woorden.

9


Hij droomt nógmaals: een andere droom,

en vertelt hem aan zijn broeders;
hij zegt:
ziedaar,
   ik heb nóg een droom gedroomd!-

ziedaar, de zon en de maan
en elf sterren
buigen voor mij!

10


Hij vertelt dat aan zijn vader

en aan zijn broeders.
Zijn vader berispt hem
en zegt tot hem:
wat wil deze droom die jij hebt gedroomd?-
zullen we komen, aankomen,
ik, je moeder en je broeders
om ons voor jou ter aarde te buigen?

11


Zij worden jaloers op hem, zijn broeders,

maar zijn vader heeft het woord bewaard.

12


Dan gaan zijn broeders heen

om het wolvee van hun vader te weiden
   bij Sjechem.

13


Israël zegt tot Jozef:

weiden je broeders niet bij Sjechem?-
ga, ik zend jou naar hen uit!
En hij zegt tot hem: hier ben ik!

14


Dan zegt hij tot hem:

gá toch,
   zie om naar de vrede van je broeders
   en de vrede van het wolvee,

en laat een woord tot mij terugkeren!
Hij zendt hem weg vanuit het dal van Hebron
en hij komt aan bij Sjechem.

15


Een man víndt hem:

ziedaar, hij dwaalt rond op het veld;
dan vraagt de man hem en zegt: wat zoek je?

16


Hij zegt:

ik ben mijn broeders aan het zoeken;
meld mij toch
waar zij aan het weiden zijn!

17


Dan zegt de man:
   ze zijn van hier opgebroken

want ik heb hen horen zeggen
‘laten we naar Dotan gaan!’
Dan gaat Jozef zijn broeders achterna
   en vindt hen in Dotan.

18


Ze zien hem van verre;

en voordat hij tot hen kan naderen
beramen ze het tegen hem,
   om hem te doden.

19


Ze zeggen, eenieder tot zijn broeder:

ziedaar
de meester van de dromen,
   daar komt hij aan!

20


Welnu, ga mee, we gaan hem vermoorden

en werpen hem in een van de putten,
en zeggen:
een kwaadaardig dier heeft hem verslonden!-
dan laten we zien
wat ervan wordt, van zijn dromen!

21


Dat hoort Ruben,

en hij ontrukt hem aan hun hand;
hij zegt: laten we een levende ziel
   niet neerslaan!

22


Ruben zegt tot hen:

vergiet geen bloed!-
smijt* Letterlijk: zendt. hem
in deze put hier in de woestijn
maar sla* Letterlijk: zendt. niet de hand aan hem!-
met het doel:
hem te onttrekken aan hun hand,
om hem terug te brengen naar zijn vader.