ziedaar, wij zijn bundels aan het binden op het veld, en ziedaar, mijn bundel richt zich op en is ook blijven staan; en zie, dan omringen hem: júllie bundels, en die buigen zich voor mijn bundel!
Zijn broeders zeggen tot hem: zul jíj koning worden, koning over óns en heersen als heerser over ons?- en nóg eens voegen ze toe aan hun haat voor hem, om zijn dromen en om zijn woorden.
9
Hij droomt nógmaals: een andere droom, en vertelt hem aan zijn broeders; hij zegt: ziedaar, ik heb nóg een droom gedroomd!- ziedaar, de zon en de maan en elf sterren buigen voor mij!
10
Hij vertelt dat aan zijn vader en aan zijn broeders. Zijn vader berispt hem en zegt tot hem: wat wil deze droom die jij hebt gedroomd?- zullen we komen, aankomen, ik, je moeder en je broeders om ons voor jou ter aarde te buigen?
11
Zij worden jaloers op hem, zijn broeders, maar zijn vader heeft het woord bewaard.
12
Dan gaan zijn broeders heen om het wolvee van hun vader te weiden bij Sjechem.
13
Israël zegt tot Jozef: weiden je broeders niet bij Sjechem?- ga, ik zend jou naar hen uit! En hij zegt tot hem: hier ben ik!