1 | De –rode– mens heeft Eva, zijn vrouw, bekend; zij wordt zwanger en baart Kaïn,- verworvene! Ze zegt: verworven heb ik een man, bij de Ene!
| |
2 | Zij voegt toe en baart zijn broeder Abel,- ijlheid; Abel wordt herder over wolvee, Kaïn is dienaar van de –rode– grond geworden.
| |
3 | Het geschiedt na verloop van dagen: Kaïn doet komen van de vrucht van de –rode– grond een broodgift aan de Ene.
| |
4 | Abel, ook hij heeft doen komen: van de eerstelingen van zijn wolvee en van hun vet; de Ene slaat acht op Abel en zijn broodgift.
| |
5 | Op Kaïn en zijn broodgift heeft hij geen acht geslagen; dat brandt hevig in Kaïn en zijn aanschijnstrekken vervallen.
| |
6 | Dan zegt de Ene tot Kaïn: waarom is het in jou zo ontbrand en waarom zijn je aanschijnstrekken vervallen?-
| |
7 | is er niet als je goed doet verheffing?- en als je niet goed doet ligt zonde voor de deur op de loer; op jou is zijn hartstocht gericht, en jij, jij moet over hem heersen!
| |
8 | Dan zegt Kaïn tot Abel, zijn broer:………* Wát Kaïn zegt staat er niet in de Masoretische tekst. Andere tekstversies hebben daarom: Dan zegt Kaïn tot zijn broer: laten we naar het veld gaan. En het geschiedt: als zij op het veld zijn staat Kaïn op tegen Abel, zijn broer, en vermoordt hem.
| |
9 | Dan zegt de Ene tot Kaïn: waar is Abel, je broer?- hij zegt: mij onbekend,- ben ík mijns broeders hoeder?
| |
10 | Hij zegt: wát heb je gedaan!- een stem!- stromen bloed van je broeder schreeuwen mij toe van de –rode– grond!-
| |
11 | nu dan, vervloekt jij, weg van de –rode– grond die haar mond moest opensperren om de stromen bloed van je broeder op te nemen uit jouw hand;
| |
12 | wanneer je de –rode– grond dient zal ze haar kracht niet toevoegen aan jou; dolend en dwalend zul je wezen op het aardland!
| |
13 | Dan zegt Kaïn tot de Ene: te groot is mijn misdaad om te dragen:
| |
14 | zie, ge hebt mij verjaagd vandaag van op het aanschijn van de –rode– grond en voor uw aanschijn moet ik mij verbergen; ik ben dolend en dwalend geworden op het aardland, het zal zo worden: wie mij vindt zal mij vermoorden!
| |
15 | Maar dan zegt de Ene tot hem: zó niet; al wie Kaïn vermoordt, zevenvoudig wordt hij gewroken; de Ene zet op Kaïn een teken, dat al wie hem vindt hem niet mag neerslaan.
| |
16 | Kaïn trekt weg van voor het aanschijn van de Ene; hij zet zich neer in het land Nod,- dwaalspoor, ten oosten van Eden.
| |
17 | Kaïn bekent zijn vrouw, ze wordt zwanger en baart Henoch; hij wordt bouwheer van een stad en roept een naam uit voor de stad naar de naam van zijn zoon: Henoch!
| |
18 | Gebaard wordt aan Henoch: Irad,- stedeling, en Irad heeft Mechoejaël geboren doen worden; Mechiaël heeft Metoesjaël geboren doen worden en Metoesjaël heeft Lamech geboren doen worden.
| |
19 | Lamech neemt zich twee vrouwen; de naam van de ene is Ada, de naam van de tweede is Tsila.
| |
20 | Dan baart Ada Javal; díe is geworden de vader van wie neerzit met tent en kudde.
| |
21 | De naam van zijn broer is Joeval; die is geworden de vader van al wie een greep heeft op harp en panfluit.
| |
22 | En Tsila, ook zij heeft gebaard, en wel Toeval Kaïn, een smid,- elk die kerft in koper en ijzer; en de zuster van Toeval Kaïn is Naäma.
| |
23 | Dan zegt Lamech tot zijn vrouwen: Ada en Tsila, hoort naar mijn stem, vrouwen van Lamech, leent het oor aan wat ik zeg!- want een man heb ik vermoord om een schram aan mij en een pasgeborene om een striem in mij!-
| |
24 | want zevenvoudig wordt Kaïn gewroken, en Lamech zevenenzeventigmaal!
| |
25 |
Rode Adam bekent nogmaals zijn vrouw, en zij baart een zoon en roept als naam voor hem uit: Set,- inzet, ‘want God heeft voor mij ander zaad ingezet in plaats van Abel, omdat Kaïn hem heeft vermoord!’ | |
26 | Aan Set, ook hem wordt een zoon geboren; hij roept als naam voor hem uit: Enosj; tóen is men begonnen de naam van de Ene aan te roepen. •
| |