Instellingen

38


Farao zegt tot zijn dienaars:

is er ooit iemand te vinden als deze
een man
in wie de adem van God is?

39


Farao zegt tot Jozef:

nadat God jou dit alles heeft doen weten
is er niemand zo oordeelkundig en wijs als jij;

40


jíj zult wezen over mijn huis,

en heel mijn gemeenschap
   zal jouw mond kussen;

alleen op de troon zal ik groter zijn dan jij!

41


Dan zegt Farao tot Jozef:

zie, ik heb jou gegeven
over al het land van Egypte!

42


Farao trekt de ring van zijn hand

en geeft haar Jozef aan de hand;
hij kleedt hem met fijn-linnen gewaden
en legt hem een gouden ketting om de hals.

43


Hij laat hem rijden

in het tweede rijtuig dat hij heeft
en ze roepen voor zijn aanschijn uit:
   avreech!,- de zegen!

Zo geeft hij hem
over heel het land van Egypte.

44


Farao zegt tot Jozef: ík ben de farao;

maar buiten jou om
zal niemand zijn hand en zijn voet opheffen
   in heel het land van Egypte!

45


Dan roept Farao als naam van Jozef uit:

Tsafenat Paneach,
en hij geeft hem Asnat,
de dochter van Poti Fera,
   priester van On, tot vrouw;

en Jozef trekt uit over het land van Egypte.