Farao zegt tot Jozef: nadat God jou dit alles heeft doen weten is er niemand zo oordeelkundig en wijs als jij;
40
jíj zult wezen over mijn huis, en heel mijn gemeenschap zal jouw mond kussen; alleen op de troon zal ik groter zijn dan jij!
41
Dan zegt Farao tot Jozef: zie, ik heb jou gegeven over al het land van Egypte!
42
Farao trekt de ring van zijn hand en geeft haar Jozef aan de hand; hij kleedt hem met fijn-linnen gewaden en legt hem een gouden ketting om de hals.
43
Hij laat hem rijden in het tweede rijtuig dat hij heeft en ze roepen voor zijn aanschijn uit: avreech!,- de zegen! Zo geeft hij hem over heel het land van Egypte.
44
Farao zegt tot Jozef: ík ben de farao; maar buiten jou om zal niemand zijn hand en zijn voet opheffen in heel het land van Egypte!
45
Dan roept Farao als naam van Jozef uit: Tsafenat Paneach, en hij geeft hem Asnat, de dochter van Poti Fera, priester van On, tot vrouw; en Jozef trekt uit over het land van Egypte.