Instellingen

46


Jozef is een zoon van dertig jaar

als hij staat
voor het aanschijn van Farao,
   de koning van Egypte;

dan trekt Jozef weg van voor het aanschijn
   van Farao,

en steekt over door heel het land van Egypte.

47


Het land dóet het

in de zeven jaren van de verzadiging,-
bij handen vol!

48


Hij vergaart

al het eten van de zeven jaren
die er geweest zijn in het land van Egypte
en geeft de steden eten (in voorraad);
het eten van het veld van de stad,-
   dat om haar heen ligt,

heeft hij daarbinnen (in voorraad) gegeven.

49


Zo hoopt Jozef koren op,
   als het zand der zee zo zéér veel,

totdat hij ophield het te tellen,
   omdat niemand het kon tellen!

50


Aan Jozef zijn gebaard

eentweetal zonen,
voordat het jaar van de honger kwam;
die heeft Asnat hem gebaard,
de dochter van Poti Fera,
   de priester van On.

51


Jozef roept als naam van de eersteling uit:
   Manasse,- die doet vergeten,

‘want doen vergeten heeft God mij
   al mijn moeite

en heel het huis van mijn vader’.

52


En als naam van de tweede
   heeft hij uitgeroepen: Efraïm,- dubbelvrucht,

‘want vruchtdragend heeft God mij gemaakt
in het land van mijn vernedering.’

53


Dan eindigen

de zeven jaren van de verzadiging
die er geweest is op het land van Egypte,-

54


en vangen de zeven jaren
   van de honger aan,

zoals Jozef heeft gezegd;
er geschiedt honger in alle landen,
maar in heel het land van Egypte
   is er brood geweest.

55


Als heel het land van Egypte hongert

en de gemeenschap
   tot Farao schreeuwt om het brood,

zegt Farao tot heel Egypte: gaat tot Jozef!-
wat hij u zal zeggen, doet dat!

56


Honger is er geweest

over heel het aanschijn van het aardland;
dan opent Jozef alles dat iets bevat
   en verkoopt het aan Egypte,-

zo sterk wordt de honger
   in het land van Egypte.

57


Van heel het aardland
   zijn ze op Egypte aangekomen

om in te kopen bij Jozef;
want sterk is de honger geworden
   op heel het aardland.