Niet langer is Jozef bij machte geweest zich sterk te houden voor allen die om hem heen stonden; hij riep: doet iedereen om mij heen naar buiten!- en niemand stond bij hem toen Jozef zich aan zijn broeders bekend maakte.
Hij verheft zijn stem en weent; dat horen ze, de Egyptenaren, dat hoort het huis van Farao.
3
Jozef zegt tot zijn broeders: ik ben Jozef,- leeft vader nog? Maar zijn broeders zijn niet bij machte geweest hem te antwoorden want ontzet zijn ze teruggedeinsd voor zijn aanschijn.
4
Dan zegt Jozef tot zijn broeders: treedt nader tot mij!, en zij treden nader; hij zegt: ik ben Jozef, de broeder van jullie die mij naar Egypte verkocht hebben;
5
welnu, weest niet bedroefd en laat het niet in jullie ogen branden dat jullie mij hierheen hebt verkocht: want tot levensbehoud heeft God mij voor jullie aanschijn uit hierheen gezonden;