Instellingen

1


Israël breekt op, en al wat bij hem is,

en komt aan bij Beëer Sjeva,-
   bron van zeven, bron waar gezworen;

hij slachtoffert offerdieren
voor de God van Isaak, zijn vader.

2


Dan zegt God in gezichten des nachts
   tot Israël,-

hij zegt: Jakob! Jakob!,
en die zegt: hier ben ik!

3


Hij zegt:

ik ben de Godheid,
   die de God van je vader was;

vrees niet om af te dalen naar Egypte,
want om een groot volk te worden
   zet ik je daar neer;

4


ik

zal met jou méé afdalen naar Egypte,
ik zal je weer doen ópklimmen
   door óók op te klimmen;

en Jozef is het
die zijn hand op je ogen zal leggen!

5


Dan staat Jakob op uit Beëer Sjeva

en tillen de zonen van Israël
   hun vader Jakob,

hun kroost en hun vrouwen
op de wagens
die Farao gezonden heeft
   om hem daarop te tillen.

6


Ze nemen hun have mee,

en hun bezit dat ze in bezit gekregen hebben,
   in het land van Kanaän,

en komen aan in Egypte,
Jakob en al zijn zaad met hem.

7


Zijn zonen

en zijn zoons-zonen met hem,
zijn dochters en de dochters van zijn zonen,
ja al zijn zaad,-
hij heeft het met zich mee doen komen
   naar Egypte.

••