Instellingen

27


De zonen van Jozef
   die hem in Egypte zijn gebaard:
   tweemaal een ziel;

het hele zielental van het huis van Jakob dat
naar Egypte kwam is: zeventig.

28


Maar Juda

heeft hij voor zijn aanschijn uitgezonden
   naar Jozef

om de weg te wijzen
   voor zijn aanschijn uit naar Gosjen;

ze komen aan bij het land van Gosjen.

29


Jozef spant zijn rijtuig aan

en klimt óp naar Gosjen:
   Israël, zijn vader, tegemoet;

als die zich aan hem laat zien
valt hij hem om de hals
en weent, heel lang,
   bij hem om de hals.

30


Dan zegt Israël tot Jozef: sterven kan ik nu

na het zien van jouw aanschijn,
want je bent nog in leven!

31


Dan zegt Jozef tot zijn broeders
   en tot het huis
   van zijn vader:

ik zal ópklimmen en het melden aan Farao,
ik zal tot hem zeggen:
mijn broeders en het huis van mijn vader
   uit het land van Kanaän
   zijn bij mij aangekomen;

32


die mannen zijn herders van wolvee,

ja, mannen van levende have
   zijn ze (altijd) geweest;

hun wolvee en rundvee
   en al wat van hen is
   hebben ze laten méékomen!-

33


geschieden zal het:

wanneer Farao jullie laat roepen,
en zeggen zal: wat doet ge (voor de kost)?,

34


dan zullen jullie zeggen:

mannen van levende have
   zijn uw dienstknechten geweest,
   sinds onze jeugd tot nu toe,

én wij én onze vaderen!-
omwille daarvan
dat jullie mogen zetelen
   in het land van Gosjen;

want een gruwel voor Egypte
   is elke herder van wolvee!