Instellingen

6


Set leeft

vijf jaren en
honderd jaar,-
en doet Enosj baren.

7


Set leeft

nádat hij Enosj heeft doen baren
zeven jaren en
achthonderd jaar;
zonen en dochters doet hij baren.

8


Zo worden al de levensdagen van Set

twaalf jaar en
negenhonderd jaar;
dan sterft hij.
••

9


Enosj leeft negentig jaar;

dan doet hij Kenan baren.

10


Enosj leeft

nádat hij Kenan heeft doen baren
vijftien jaar en
achthonderd jaar;
zonen en dochters doet hij baren.

11


Zo worden alle dagen van Enosj

vijf jaren en
negenhonderd jaar;
dan sterft hij.
••

12


Kenan leeft zeventig jaar;

en doet baren: Mehalalel.

13


Kenan leeft

nádat hij Mehalalel heeft doen baren
veertig jaar en
achthonderd jaar;
zonen en dochters doet hij baren.

14


Zo worden alle dagen van Kenan

tien jaren en
negenhonderd jaar;
dan sterft hij.
••

15


Mehalalel leeft

vijf jaren en zestig jaar;
dan doet hij Jered baren.

16


Mehalalel leeft

nádat hij Jered heeft doen baren
dertig jaar en
achthonderd jaar;
zonen en dochters doet hij baren.

17


Zo worden alle dagen van Mehalalel

vijfennegentig jaar en
achthonderd jaar;
dan sterft hij.
••

18


Jered leeft

tweeënzestig jaar en honderd jaar;
dan doet hij Henoch baren.

19


Jered leeft

nádat hij Henoch heeft doen baren
achthonderd jaar;
zonen en dochters doet hij baren.

20


Zo worden alle dagen van Jered

tweeënzestig jaar en
negenhonderd jaar;
dan sterft hij.

21


Henoch leeft

vijfenzestig jaar;
dan doet hij Metoesjelach baren.

22


Henoch wandelt met God

nadat hij Metoesjelach heeft doen baren,
driehonderd jaar;
zonen en dochters doet hij baren.

23


Zo wordt

het geheel van de dagen van Henoch
vijfenzestig jaar en
driehonderd jaar.

24


Henoch wandelt met God,

en dan is hij niet meer,
want God heeft hem meegenomen.

25


Metoesjelach leeft

zevenentachtig jaar en honderd jaar;
dan doet hij Lamech baren.

26


Metoesjelach leeft

nádat hij Lamech heeft doen baren
tweeëntachtig jaar en
zevenhonderd jaar;
zonen en dochters doet hij baren.

27


Zo worden alle dagen van Metoesjelach

negenenzestig jaar en
negenhonderd jaar;
dan sterft hij.

28


Lamech leeft

tweeëntachtig jaar en honderd jaar;
dan doet hij een zoon baren.

29


Hij roept als naam voor hem uit
   ‘Noach’, troost,* Noach houdt verband met nacham dat uiteenlopende betekenissen heeft: troosten, spijt hebben, wraak uitoefenen. om te zeggen:

déze
zal ons troost verschaffen
   voor wat wij doen
   en voor de pijniging van onze handen

aan de –rode– grond
die de Ene vervloekt heeft.

30


Lamech leeft

nadat hij Noach heeft doen baren
vijfennegentig jaar en
vijfhonderd jaar;
zonen en dochters doet hij baren.

31


Zo wordt het geheel
   van de dagen van Lamech

zevenenzeventig jaar en
zevenhonderd jaar;
dan sterft hij.
••