Instellingen

1


Het gewordt dat de –rode– mensheid

is begonnen
talrijk te worden op het aanschijn van de
   –rode– grond:

en er zijn aan hen dochters gebaard.

2


De zonen van God zien de dochters van de
   –rode– mens aan:

ja, góed zijn die!-
en zij nemen zich vrouwen,
uit al wat zij hebben verkoren.

3


Dan zegt de Ene:

laat mijn adem niet voor eeuwig toeven
   in de –rode– mens,

hij is immers maar vlees!-
worden zullen zijn dagen
honderd en twintig jaar!