Dan ziet de Ene hoe overvloedig het kwaad van de –rode– mens is op het aardland, en dat wat zijn hart aan gedachten formeert enkel maar kwaad is, al den dag.
De Ene krijgt spijt dat hij de –rode– mens gemaakt heeft op het aardland: het doet pijn aan zijn hart.
7
Dan zegt de Ene: wegvagen zal ik de –rode– mens die ik heb geschapen van op het aanschijn van de –rode– grond, vanaf de –rode– mensheid tot aan het vee en wat rondkruipt en het gevogelte van de hemel; want ik heb spijt gekregen dat ik ze heb gemaakt!
8
Maar Noach,- spijt,* Noach houdt verband met nacham dat uiteenlopende betekenissen heeft: troosten, spijt hebben, wraak uitoefenen. heeft genade gevonden in de ogen van de Ene. •
9
Dit zijn de geboorten uit Noach: Noach is een man oprecht en vol-gaaf geweest in de generaties mét hem; met Gód heeft Noach gewandeld.
10
Noach doet een drietal zonen baren: Sem, Cham en Jafet.
11
Het aardland wordt bedorven voor het aanschijn van God: het aardland wordt vervuld van geweld.
12
God ziet het aardland aan, en ziedaar, het is bedorven; want verdorven heeft alle vlees zijn weg op het aardland. ••
13
Dan zegt God tot Noach: het einde van alle vlees is voor mijn aanschijn gekomen, want het aardland is vervuld van geweld,- vanwege hun verschijning; ziehier, verderven zal ik hen met het aardland;
14
maak, jij-voor-jou, een ark van stammen cipres; als een vogelnest moet je de ark maken; bedekken moet je haar binnenshuis en buiten met pekdekking;
15
en dit is hoe je haar moet maken: driehonderd el de lengte van de ark, vijftig el haar breedte, dertig el haar opstand;
16
een lichtluik moet je maken voor de ark, op een el van bovenaf moet je dat laten ophouden en de deur van de ark moet je in haar zijde inzetten; onderste, tweede en derde (dekken) moet je maken;
17
en ik, ziehier, ik doe de watervloed komen over het land om te verderven alle vlees waarin levensadem is, onder de hemel; al wat op het land is zal omkomen;