Van al het reine vee neem jij je er zeven en zeven,- een man en zijn vrouw; en van het vee dat niet rein is: dat is een tweetal een man en zijn vrouw;
3
ook van het gevogelte van de hemel zeven en zeven, mannetje en wijfje; om nazaten te doen overleven op het aanschijn van heel het aardland;
4
want nog een zevental dagen, dan laat ik het regenen over het aardland veertigmaal een dag en veertigmaal een nacht; wegvagen zal ik al het bestaande dat ik heb gemaakt van op het aanschijn van de –rode– grond.
5
Noach doet,- naar al wat de Ene hem heeft geboden.
6
Noach was een zoon van zeshonderd jaar; toen is de vloed geschied, water over het aardland.
7
Dan komt Noach, en zijn zonen en zijn vrouw en de vrouwen van zijn zonen met hem de ark in,- vanwege de verschijning van de wateren van de vloed.
8
Van het vee dat rein is en van het vee waarvan er geen rein is,- van het gevogelte en al wat er rondkruipt over de –rode– grond
9
zijn ze twee aan twee gekomen tot Noach, tot de ark, mannelijk en vrouwelijk,- zoals God het Noach had geboden.