Een drietal zijn dezen, de zonen van Noach, en van dezen uit is heel het aardland overspreid.
20
Dan maakt Noach als man van de –rode– grond een begin: hij plant een wijngaard.
21
Hij drinkt van de wijn en wordt dronken; hij ontbloot zich binnen in zijn tent.
22
Dan ziet Cham, de vader van Kanaän, de naaktheid van zijn vader aan, en meldt die aan zijn twee broers buiten.
23
Sem neemt, met Jafet, de mantel, en legt die op de schouders van hen tweeën; ze lopen achteruit en dekken de naaktheid van hun vader toe; met hun aanschijn naar achteren gericht hebben ze de naaktheid van hun vader niet gezien.
24
Noach wordt wakker uit zijn wijnroes en komt te weten wat zijn jongste zoon aan hem heeft gedaan.
25
En hij zegt: vervloekt is Kanaän!- dienaar van dienaren worde hij voor zijn broeders!
26
En hij zegt: gezegend de Ene, de God van Sem; worde Kanaän dienstknecht voor hem!-
27
uitbreiding geve God aan Jafet,- uitbreiding, wonen moge hij in de tenten van Sem,- en worde Kanaän dienstknecht voor hem!
28
Noach leeft na de vloed driehonderd jaar en vijftig jaar.
29
Zo wordt het geheel van Noachs dagen negenhonderd jaar en vijftig jaar; dan sterft hij. •