Instellingen

1


Maar opschieten

zal een twijg uit de tronk van Jesse,-
een scheut uit zijn wortels zal bloeien.

2


Rusten zal op hem de geest van de Ene,-

een geest van wijsheid en verstand,
een geest van beraad en sterkte,
een geest van kennis en ontzag voor de Ene.

3


Zijn geestdrift zal gelden
   het ontzag voor de Ene,-

niet naar wat zijn ogen zien
   zal hij rechtspreken

en niet naar wat zijn oren horen
   zal hij vonnissen.

4


Geringen zal hij richten met gerechtigheid,

in oprechtheid zal hij vonnis vellen voor
   de gebogenen op aarde;

slaan zal hij de aarde
   met de roede van zijn mond,

met de geestesadem van zijn lippen
   de boosdoener doden.

5


Wezen zal gerechtigheid
   een gordel om zijn heupen,-

de trouw een gordel om zijn lendenen.

6


Te gast zal zijn een wolf bij een schaap,

een panter vlijt zich neer bij een bokje;
kalf, leeuwenwelp en mestvee tezamen:
een kleine jongen zal ze drijven.

7


Jonge koe en berin weiden met elkaar,

tezamen vlijen zich hun jongen neer;
een leeuw: als het rundvee vreet hij stro.

8


Een zuigeling zal zich vermaken
   bij het hol van een adder,-

bij het lichtgat van een gifslang
steekt een gespeend kind zijn hand uit.

9


Ze zullen geen kwaad doen
   en geen verderf stichten

op heel de berg van mijn heiligdom,-
want vervuld zal het land zijn
van kennis van de Ene,
zoals wateren die de zee overdekken.