Instellingen

1


Draaglast van Egypte;

zie de Ene rijden
   op een snelle wolk en komen in Egypte:

beven zullen
Egyptes godenbeeldjes voor zijn verschijning,
het hart van Egypte
   zal in zijn binnenste smelten.

2


Ophitsen zal ik Egypte tegen Egypte,

oorlogvoeren zullen ze, ieder met zijn broer,
   een man met zijn makker,-

een stad met een stad,
een koninkrijk met een koninkrijk.

3


Ontwricht wordt dan

de geest van Egypte in zijn binnenste,
zijn beraad breng ik in de war;
vragen zullen ze stellen aan de godenbeeldjes
   en de dodenfluisteraars,

de dode zielen en de waarzeggers.

4


Verkopen zal ik de Egyptenaren

in de hand van harde heren,-
een koning vol kracht zal over hen heersen!-
is de tijding van de Heer, de Ene,
   de Omschaarde.

5


Gedronken wordt dan water uit de zee,-

de Rivier zal verzanden en verdrogen.

6


Rivierarmen zullen stinken,

leeglopen en verzanden
   zullen de stromen van Matsor;

riet en bies zullen verwelken.

7


Naakte wadden aan een stroom,
   aan de monding van een stroom,-

ja, al wat gezaaid is aan een stroom
zal verdrogen, verwaaien,
   er niet meer zijn.

8


Klagen zullen de vissers,

rouwen zullen
allen die een haak uitgooien in de stroom,-
die een net uitspreiden
over het aanschijn van het water
   zullen verkwijnen.

9


Beschaamd staan dan bewerkers van vlas,-

kamsters en spinners van katoen.

10


Haar wevers zijn vermorzeld,-

alle loonarbeiders zielsbedroefd.

11


Enkel dwazen zijn de vorsten van Tsoan,

de wijze raadgevers van Farao:
hun raad is dom geworden;
hoe durven jullie nog tot Farao zeggen
‘een zoon van wijzen ben ik,
   zoon van koningen van weleer!’-

12


waar zijn dan nu je wijzen?-

laten zij het je toch melden,-
als zij weten
wat de Ene, de Omschaarde,
   heeft beraadslaagd over Egypte!

13


Verdwaasd zijn de vorsten van Tsoan,

de vorsten van Nof zijn bedrogen;
ze leiden Egypte,
   de hoekstenen van haar stammen,
   op een dwaalweg.

14


De Ene heeft in haar meegemengd
   een geest van bedwelming,-

laten dwalen zullen ze Egypte in al zijn doen
zoals een dronkaard
   ronddoolt in zijn braaksel.

15


Er zal voor Egypte niets te doen zijn,-

dat doen kan
   kop of staart,
   palmtak of bieze.

••

16


Te dien dage

zal het Egypte vergaan als de vrouwen:
het zal beven en verschrikt zijn
voor de verschijning van de zwaaiende hand
   van de Ene, de Omschaarde,

waarmee hij daarover zwaait.

17


Worden zal Juda’s –rode– grond voor Egypte
   tot een verschrikking,

aldoor als men het daaraan laat denken
   wordt het bevreesd,-

gezien
de raadslag van de Ene, de Omschaarde,
die hij daarover heeft beraamd.
••

18


Te dien dage

zullen er vijf steden zijn
   op het land van Egypte

die de tale Kanaäns gaan spreken
en zich toezweren aan de Ene,
   de Omschaarde;

Ier Haheres,- zonnestad,
zal tot een eerste worden gezegd.
••

19


Te dien dage

zal er een altaar wezen voor de Ene
diep in het land Egypte;
en een standsteen
   terzijde van haar grensgebied
   voor de Ene.

20


Wezen zal dat tot teken en getuigenis
   voor de Ene, de Omschaarde,
   in het land Egypte;

wanneer ze tot de Ene zullen schreeuwen
   vanwege de verschijning
   van verdrukkers

zal hij hun een messias en meester zenden
   die hen zal redden.

21


Doen kennen zal de Ene zich aan Egypte

en de Egyptenaren zullen de Ene kennen,
   te dien dage;

dienen zullen ze hem
   met slachtoffer en broodgift,

een gelofte beloven aan de Ene
   en die betalen.

22


Teisteren zal de Ene Egypte
   om te teisteren én te genezen;

zullen ze tot de Ene terugkeren,
dan laat hij zich door hen verbidden
en zal hij hen genezen.

23


Te dien dage

zal er een heirbaan wezen
   van Egypte naar Asjoer,

en komen zal Asjoer in Egypte
   en Egypte in Asjoer;

Egyptenaren zullen Asjoer dienen.
••

24


Te dien dage

zal Israël de derde zijn
bij Egypte en Asjoer,-
een zegen op het midden van het land;