1 | Zwijgt voor mij, verre kusten, laten naties nieuwe kracht opdoen,- laat ze aantreden en dán spreken, laten we samen naderen tot het gerecht!
| |
2 | Wie heeft hem uit de dageraad gewekt aan wiens voetstap gerechtigheid tegemoet komt?- wie geeft volkeren prijs aan zijn aanschijn, en laat hem over koningen heersen, geeft ieders zwaard prijs als was het stof, ieders boog als verstrooide stoppels?
| |
3 | Hij achtervolgt hen, trekt verder in vrede,- over een gewoon pad komt hij met zijn voeten niet.
| |
4 | Wie heeft gehandeld en gedaan?- die van hoofde aan de generaties toeroept: ik, de Ene, ben de eerste; ook bij de laatsten ben ik dezelfde!
| |
5 | Verre kusten zagen het en werden bevreesd, de einden der aarde beefden,- zij naderden en genaakten.
| |
6 | Man en makker hielpen elkaar,- tot zijn broeder zei men: wees sterk;
| |
7 | zo sterkte een meester een smelter, een die met een drijfhamer gladmaakte hem die hamerde op het aambeeld,- zeggend van de las: die is goed; dan versterkten ze het nog met spijkers, dat het niet kon wankelen… ••
| |
8 | Maar jij, Israël, mijn dienaar, jij Jakob die ik heb uitgekozen,- zaad van Abraham, die mij liefhad,
| |
9 | jij die ik heb gegrepen van de einden der aarde, uit haar uithoeken heb ik je geroepen,- en tot je gezegd: mijn dienaar ben jij, ik heb jou uitgekozen en zal je niet verwerpen.
| |
10 | Vrees niet, want ik ben met je, kijk niet angstig rond, want ik ben je God; sterken zal ik je, ja helpen zal ik je, ja je vasthouden met mijn rechterhand vol gerechtigheid.
| |
11 | Zie, beschaamd en te schande zullen worden allen die tegen jou ontstoken zijn,- ze zullen worden als niet en verloren gaan, de mannen die jou in het geding brengen.
| |
12 | Je zult ze zoeken maar niet meer vinden, de mannen die je bestoken,- ze zullen worden als niet, als niets, die mannen die oorlog tegen je voeren.
| |
13 | Want ik ben de Ene, je God, die jouw rechterhand sterk maakt,- die tot je zegt: vrees niet, ik zal je helpen! ••
| |
14 | Vrees niet, jij worm Jakob, luitjes van Israël,- ik zal je helpen!- tijding van de Ene, je losser, de Heilige van Israël.
| |
15 | Zie, maken zal ik jou tot een dorsslee, geslepen en gloednieuw, met dubbele sneden; je zult bergen dorsen en verpulveren, heuvels vermalen als kaf.
| |
16 | Je zult ze wannen en de wind draagt ze weg, een storm zal ze verstrooien; jij zult jubelen in de Ene, om Israëls Heilige zul je je gelukkig prijzen. ••
| |
17 | De verdrukten en de armen zoeken naar water, maar nee: hun tong is versmacht van dorst,- ik, de Ene, zal hen verhoren, ik, Israëls God, zal hen niet verlaten.
| |
18 | Ik zal op kale hoogten rivieren openleggen, waterwellen onderin kloven; ik maak de woestijn tot een meer vol water, het droogste land vol weteringen.
| |
19 | Ik geef in de woestijn de ceder de ruimte, de acacia, de mirte en de olieboom,- ik zet in de steppe neer de cipres, de plataan en de dennenboom samen.
| |
20 | Opdat zij zullen zien, beseffen, opmerken en begrijpen samen dat de hand van de Ene dit heeft gedaan,- Israëls Heilige het heeft geschapen. ••
| |
21 | Nadert met uw twistgeding, zegt de Ene,- laat aantreden uw bewijsstukken, zegt de koning van Jakob.
| |
22 | Laat ze aantreden en ons melden al wat zal gaan gebeuren,- de eerste dingen, hoe die waren, meldt dat, dat wij ons hart erop richten en weten wat er in het laatst van zal worden, of de komende dingen, doe ons die horen!
| |
23 | Meldt wat later op ons toekomt, dan zullen wij weten dat gijlieden goden zijt!- ja, of ge goed doet of kwaad, we zullen angstig rondzien en vrezen tezamen!
| |
24 | Zie, jullie zijn minder dan niets en jullie werk is van geen nut,- een gruwel wie voor jullie kiest!
| |
25 | Ik heb er een gewekt uit het noorden en die komt; uit het gloren van de zon roept hij mijn Naam aan; hij vertrapt stadhouders als waren ze leem als een boetseerder die klei treedt.
| |
26 | Wie heeft van hoofde aan gemeld zodat wij weten, van tevoren dat wij konden zeggen: rechtvaardig?- maar niemand die iets heeft gemeld, niemand die iets liet horen, niemand die hoorde dat jullie iets zeiden.
| |
27 | Als eerste heb ik tot Sion gezegd: zie, hier zijn ze!, tot Jeruzalem: een brenger van blijde boodschap geef ik!
| |
28 | Ik zie uit, maar niemand, uit hen niemand die raad verschaft,- als ik een vraag stel dat zij een woord teruggeven.
| |
29 | Zie, zij allen zijn niets, en nietswaardig hun daden,- wind en ledigheid hun plengoffers! •
| |