Al zijn alle volkeren samen vergaderd en zullen de natiën zich verzamelen, wie onder hen zal deze dingen melden, de eerste dingen doen horen?- kunnen zij hun getuigen opgeven om hen te rechtvaardigen en horen die genoeg om te zeggen ‘dit is wáár’?
Gij zijt mijn getuigen!, luidt de tijding van de Ene, dienaars van mij, die ik heb verkoren,- om mij te kennen, op mij te vertrouwen en te verstaan dat ik het ben: voor mijn verschijning uit is er geen god geformeerd en na mij zal er geen zijn. ••
11
Ik, ík ben de Ene,- en buiten mij is er geen die redt.
12
Ik heb gemeld, redding gebracht en doen horen, ik ben geen vreemdeling bij u; gij zijt mijn getuigen, luidt de tijding van de Ene, en ik uw Godheid.