Instellingen

9


Al zijn alle volkeren

samen vergaderd
en zullen de natiën zich verzamelen,
wie onder hen zal deze dingen melden,
de eerste dingen doen horen?-
kunnen zij hun getuigen opgeven
   om hen te rechtvaardigen

en horen die genoeg om te zeggen
   ‘dit is wáár’?

10


Gij zijt mijn getuigen!,
   luidt de tijding van de Ene,

dienaars van mij, die ik heb verkoren,-
om mij te kennen, op mij te vertrouwen
   en te verstaan dat ik het ben:

voor mijn verschijning uit
   is er geen god geformeerd

en na mij zal er geen zijn.
••

11


Ik, ík ben de Ene,-

en buiten mij is er geen die redt.

12


Ik

heb gemeld,
   redding gebracht en doen horen,

ik ben geen vreemdeling bij u;
gij zijt mijn getuigen,
   luidt de tijding van de Ene,
   en ik uw Godheid.