Instellingen

1


Hoort dit, huis van Jakob,

jullie die met de naam Israël
   zijn geroepen,

zijn voortgekomen
   uit de ingewanden van Juda,-

die zweren bij de naam van de Ene,
en Israëls God indachtig maken
maar niet in trouw en gerechtigheid,-

2


hoewel zij
   ‘uit de stad van het heiligdom’ heten

en steunen op de God van Israël,-

Ene, Omschaarde, is zijn naam:

••

3


de eerste dingen heb ik van toen af gemeld,

uit mijn mond zijn ze uitgegaan
   en heb ik ze doen horen,-

plotseling heb ik ze gedaan en zij kwamen.

4


Omdat ik al wist

dat je een harde bent,-
dat je nek een ijzeren stang is,
je voorhoofd van koperbrons,

5


meldde ik het jou van toen af,

deed ik het jou al horen eer het kwam,-
opdat je niet zou zeggen:
   mijn afgod heeft ze gedaan,

mijn snijbeeld,
   mijn gietbeeld heeft ze geboden!

6


Al wat je gehoord hebt en aanschouwd,

jullie, zullen jullie het niet melden?
Van nu af doe ik je nieuwe dingen horen,
geheimenissen, waarvan je niet wist;

7


nú worden zij geschapen en niet toenmaals,

vóór vandaag heb je ze niet gehoord,-
opdat je niet zou zeggen: ziehier,
   ik wist er van!

8


Nee, niets heb je gehoord,

nee, niets heb je geweten,
nee,
tóen was je oor niet geopend;
want ik wist
   dat je ontrouw en trouweloos bent,

‘afvallig van de moederschoot af’
   wordt tot jou geroepen.

9


Omwille van mijn naam
   vertraag ik mijn toorn,

ter wille van mijn lof betoom ik mij voor jou,-
en maai ik je niet weg.

10


Zie, louteren zal ik je, maar niet als zilver,-

jou heb ik uitgekozen uit de oven van ellende!

11


Om mijnentwil, mijnentwil doe ik dat,
   want hoe zou mijn naam worden ontwijd!-

mijn glorie zal ik aan geen ander geven.
••

12


Hoor naar mij, Jakob,

Israël, mijn geroepene:
ik ben dezelfde, ik ben de eerste,
ja ik ben de laatste;

13


ja, mijn hand heeft de aarde gegrondvest,

mijn rechterhand
   heeft de hemelen uitgehangen;

roep ík tot hen dan staan zij daar tezamen.

14


Vergadert u allen en hoort:

wie bij u heeft deze dingen gemeld?-
de Ene heeft hem lief
en hij doet in Babel wat hem behaagt,
zal zijn arm doen voelen bij de Kasdiem.

15


Ik, ik heb gesproken, ja hem geroepen,-

heb hem laten komen
   en zijn weg voorspoedig gemaakt.

16


Nadert tot mij en hoort dit:

sinds het begin heb ik nooit
   in het verborgene gesproken,

vanaf de tijd dat alles gewordt
   ben ík daar!-

en nú
heeft mijn Heer, de Ene, míj uitgezonden
en zijn Geest.

17


Zo heeft gezegd de Ene, je verlosser,
   de Heilige van Israël:

ik, de Ene, je God, ben het
   die je leert wat baat brengt,

die je de weg wijst op de weg die je gaat.

18


Was je maar opmerkzaam geweest
   op mijn geboden,-

dan was je vrede nu als een rivier,
je gerechtigheid als de golven van de zee;

19


dan was je zaad als het zand,

als de korrels daarvan
   al wat uit je lijf voortkwam;

niet werd weggemaaid, niet verdelgd
   jouw naam van voor mijn aanschijn!

20


Trekt weg uit Babel, ontvlucht de Kasdiem

met jubelende stem,
meldt het, laat dit horen,
brengt het uit tot aan de rand van de aarde;
zegt:
verlost heeft de Ene zijn dienaar Jakob!

21


Geen dorst zullen zij lijden

als zij gaan door dorre streken:
water uit een rots
   zal hij voor hen laten stromen,-

hij zal een rots klieven
en wateren zullen vloeien;

22


geen vrede meer,

heeft de Ene gezegd, voor die boosdoeners!
••