1 | Jubel, onvruchtbare die nooit heeft gebaard,- barst uit in gejubel en schater, gij die geen weeën gehad hebt; want talrijker worden de zonen der verlatene dan de zonen van de gehuwde!- heeft gezegd de Ene.
| |
2 | Verruim dan de plaats voor je tent, de tentkleden van je woningen, spreid ze uit, wees niet zuinig; maak je scheerlijnen langer en je tentpinnen sterker!
| |
3 | Want naar rechts en links zult ge uitbreken,- je zaad zal volkeren beërven, verlaten steden bezetten.
| |
4 | Vrees niet, want je zult niet worden beschaamd, ducht geen schande want je zult niet ontgoocheld worden; want de beschaming van je jeugd zul je vergeten, de smaad van je weduwstaat zul je niet langer gedenken.
| |
5 | Want die jou huwt is je maker,
Ene, Omschaarde, is zijn naam; die jou verlost is Israëls Heilige, ‘God van heel de aarde’ wordt tot hem geroepen.
| |
6 | Want als een vrouw die verlaten is, verslagen van geest, was je toen de Ene je riep,- (als) een vrouw van je jeugdjaren, hoewel je werd verworpen, heeft gezegd je God.
| |
7 | In een klein ogenblik heb ik je verlaten,- in grote ontfermingen zal ik je vergaderen;
| |
8 | in een uitstorting van toorn heb ik mijn aanschijn een ogenblik lang voor je verborgen, in eeuwige vriendschap zal ik mij over je ontfermen!- zegt je verlosser, de Ene. ••
| |
9 | Als de dagen van Noach is dit voor mij, toen ik zwoer dat de wateren van Noach niet nóg eens zouden stromen over de aarde: zo heb ik gezworen niet meer toornig tegen je te zijn of je te bedreigen.
| |
10 | Want bergen mogen wijken en heuvels wankelen,- mijn vriendschap zal niet van je wijken en het verbond van mijn vrede wankelt niet!- heeft gezegd je ontfermer, de Ene. ••
| |
11 | Ongelukkige, door stormwind voortgedreven ontroostbare vrouw,- zie, ík vlij je stenen neer in de mortel en zal je grondvesten op saffieren;
| |
12 | je zonneramen maak ik van bloedrobijn en je poorten tot karbonkelstenen; heel je gebiedsgrens tot zeer begeerde stenen;
| |
13 | en al je zonen tot leerlingen van de Ene,- overvloedig wordt de vrede van je zonen;
| |
14 | in gerechtigheid word je gefundeerd; houd je verre van verdrukking, want je hoeft niet te vrezen, en van ruïnering, want die nadert jou niet;
| |
15 | zie, valt een aanvaller je aan, tot niets wordt hij door mij; wie jou aanvalt zal over je vallen!-
| |
16 | zie, ik heb de smid geschapen die een kolenvuur aanblaast en wapentuig tevoorschijn brengt als zijn werk,- ík heb een verderver geschapen om te beschadigen;
| |
17 | welk wapentuig ook geformeerd tegen jou, het zal niet slagen, welke tong ook voor het gerecht naast je opstaat, je zult hem tot de boosdoener maken!- dit is het erfgoed van de dienaars van de Ene, hun rechtvaardiging is van mij uit!- is de tijding van de Ene. ••
| |